Kunstenaar zkt. betaalbare ruimte met langetermijnperspectieven

In onze steden winnen bedrijven en kapitaal steeds meer aan invloed, vaak ten koste van maatschappelijke, culturele en sociale initiatieven. Samen met een sterke bevolkingsgroei en de bijhorende stadsontwikkeling heeft die evolutie gezorgd voor een schaarste aan betaalbare ruimtes voor creatie, ontwikkeling en verbinding. Tegelijk ontstaan er initiatieven van kunstenaars, burgers en andere maatschappelijke spelers die kunst en cultuur van onderuit herformuleren. In hun zoektocht naar duurzame vormen van samenleven is ruimte cruciaal.

Autonomie

“We kennen allemaal de slogan “Brussels is the new Berlin”, maar als we niet opletten zetten we onszelf zo compleet buiten de stad. In plekken zoals Berlijn, Amsterdam en Parijs is het centrum enkel voor de hoge inkomens, terwijl armere mensen naar de periferie worden geduwd. Kunstenaars zitten soms zo in hun praktijk dat ze te weinig tijd hebben om kritisch naar die mechanismen te kijken en er iets aan te doen.”

Wouter De Raeve, Permanent

Kunstenaars hebben ruimte nodig om te experimenteren en te creëren. Werkruimtes die ze permanent kunnen gebruiken – zoals repetitieruimtes, studio’s of ateliers – geven hen een langetermijnperspectief in de planning van hun oeuvre en carrière. Bovendien geven ze kunstenaars een fysieke plaats in het sociaal weefsel van een wijk en een stad, gewoon door hun aanwezigheid, de activiteiten die ze organiseren, de kunst of buurtgerichte projecten die ze opzetten.

Ook sociale initiatieven zoals sociale woningen, jeugd- of seniorenhuizen of andere gemeenschapsinitiatieven die burgers opzetten, hebben fysieke ruimte en de nabijheid bij bewoners nodig. Denk aan ambachtelijke ateliers, buurtkeukens, skateparken, weggeefwinkels en polyvalente zalen. Daarnaast ontstaan er ook projectruimtes waar kunstenaars en kunstwerkers op een heel persoonlijke manier werken rond de productie en presentatie van kunst. Samen geven al deze initiatieven invulling aan de maatschappelijke betekenis van een buurt of een stad.

Kunstenaars en kunstwerkers nemen vaak hun toevlucht tot leegstaande winkelpanden, oude industriële gebouwen of verloederde woningen. Dat doen ze omdat ruimtes alsmaar duurder worden in huur en aankoop, maar vooral omdat deze tijdelijke invullingen mogelijkheden bieden om te experimenteren. Ze onderzoeken er diverse vormen van samenwerken tussen verschillende kunstdisciplines en kijken met een artistiek perspectief naar complexe stedelijke kwesties.

Er is dus veel nood aan ruimte waar kunstenaars en civiele initiatieven hun eigen doelstellingen kunnen nastreven, maar betaalbare ruimte wordt almaar schaarser in de stad. De autonome ruimte die de gebruikers op lange termijn volledig zelf kunnen invullen en beheren, staat onder druk.

Ruimte onder druk

Experiment valt weg, de kleine ruimte waar de kunstenaar echt kan werken, zonder dat er iets terug gevraagd wordt, valt weg. Waar vroeger de instellingen de kunstenaars verder konden begeleiden, volstaat het nu niet meer om hen alleen maar een ruimte te geven.

Greet Vlegels, AAIR

In steden als Brussel is er veel leegstand. Tijdelijk gebruik van die lege gebouwen kan helpen om verloedering en vandalisme tegen te gaan. Maar de periodes van tijdelijk gebruik worden steeds korter. Daardoor staat het noodzakelijke langetermijnperspectief onder druk. Bovendien bieden tijdelijke invullingen niet genoeg return voor de kunstenaar om een doorstart te zijn naar een duurzame oplossing. Daarnaast zijn de gebruikers ook vaak verantwoordelijk voor het onderhouden van het gebouw, waardoor kosten kunnen oplopen.

In andere steden is er almaar minder leegstand in het centrum. Als er al lege ruimte en leegstaande panden zijn, worden die stelselmatig ontwikkeld door de vastgoedmarkt in de midden- en hoge prijscategorieën. Zo verkopen overheden hun activa vaak aan private investeerders om het hoofd te bieden aan begrotingstekorten en overheidsschuld, of door te hoge onderhoudskosten.

Ook onder invloed van speculatie, stijgen de vastgoedprijzen en is de beschikbare ruimte enkel nog te vinden in de stadsrand. Daardoor worden tijdelijke initiatieven naar de buitenwijken geduwd. De stedelijke mix aan bewoners en gebruikers vormen daar vaak een ideale voedingsbodem voor deze initiatieven, maar de stadscentra verarmen aan sociale en culturele initiatieven van en voor kunstenaars en bewoners. De ruimtes die nog beschikbaar zijn, worden vaak ingenomen door creative industries, onder andere in de vorm van pop-ups en concept stores. Wat je wint is consumentisme, wat je verliest is een gemeenschapsvormend aspect. Het resultaat is een stadscentrum met weinig ruimte voor culturele en maatschappelijke projecten.

Daarnaast willen steden ook een verantwoordelijkheid opnemen in het opvangen van vluchtelingen en daklozen, en willen ze sociale woningen voorzien voor mensen in een precaire situatie. De vraag naar betaalbare ruimte is groot en divers, maar het aanbod is schaar door vastgoedontwikkelingen. Kunstenaars, sociaal-culturele en maatschappelijke initiatieven missen vaak de hefboom om dat proces om te buigen.

Overheden hebben de afgelopen jaren wel het potentieel van tijdelijk gebruik van leegstand voor sociale en urbane doelstellingen begrepen en in hun stedelijk ruimtelijk beleid ingepast, maar daarmee wordt soms ongewild ingespeeld op processen van gentrificatie. Grote stadsontwikkelingsprojecten duren al snel 10 jaar voor ze volledig afgewerkt zijn. Bij stedelijke overheden groeit het bewustzijn dat er iets zinvols met deze periode gedaan moet worden om de wijk in de tussentijd leefbaar te houden. Ontwikkelaars worden tegenwoordig soms verplicht om een tijdelijke invulling te voorzien tijdens de ontwikkelingsfase van hun project (maar die projecten worden niet altijd meegenomen in de finale keuze van de verkoop).

Organisaties die als intermediair optreden en die in opdracht van de overheid of van de ontwikkelaar een tijdelijke invulling zoeken voor het leegstaand pand, zien daarin kansen. Deze intermediairs zijn overigens heel verschillend. Organisaties met commerciële doelen (zie voetnoot 3) die leegstand opnieuw willen doen renderen, opereren naast organisaties die leegstand willen activeren en ze opnieuw wil inzetten voor maatschappelijke noden. Het ontstaan van een markt van tijdelijk gebruik is compleet. Ruimtezoekers worden concurrent van elkaar. Kunstenaars en sociale initiatieven trekken daarbij vaak aan het kortste eind tegenover leegstandbeheerders die kiezen voor makkelijkere invullingen uit de creatieve industrie. Het gevolg van de toenemende druk is ook dat de tijdelijke invullingen – als alle investeringen in renovatie en onderhoud worden meegeteld – vaak maar net goedkoper zijn dan huren op de reguliere markt.

Steden zien in tijdelijk gebruik door kunstenaars ook een manier om kwetsbare buurten te versterken en sociale kwesties aan te pakken. De overheden koesteren de verwachtingen dat kunstenaars bij tijdelijke invulling steeds actief werken rond sociale kwesties, waardoor de kunstenaarspraktijken – ook al zijn die soms sociaal-geëngageerd – geïnstrumentaliseerd worden.

Verder creëren de initiatieven van tijdelijke bewoners op verschillende niveau’s een meerwaarde voor de stad en de buurt. Ze zorgen voor uitstraling die gecapteerd wordt in citymarketing. Ze doen een buurt sociaal herleven en dragen zo bij aan de positieve beeldvorming en aan de waarde van een gebouw en een wijk voor ontwikkelaars. Hoewel er via de kunsten veel waarde wordt gecreëerd voor andere partijen, vloeit daarvan niets terug naar de kunstenaar. Die heeft vaak een precaire sociaal-economische positie en moet ook nog eens huur betalen om ingeschakeld te worden in de doelstellingen van andere partijen. Terwijl de gentrificatieprocessen waarvoor ze ingezet worden, zorgen voor stijgende prijzen. Zo wordt het permanent bewonen van gebouw en buurt op termijn onmogelijk voor nét de doelgroep die hielp om ze aantrekkelijk te maken. Dezelfde mechanismen zijn toepasbaar op de sociale en gemeenschapsinitiatieven die evenzeer door gebrek aan ruimte een beroep moeten doen op tijdelijk gebruik in leegstaande panden.

Ook gesubsidieerde instellingen kunnen door verschillende redenen geen soelaas bieden. Ten eerste evolueert de artistieke praktijk van de kunstenaar. Waar de kunstenaar vroeger een klassiek carrièrepad volgde waarin hij een structuur opricht en zo steeds groeit en daarin ondersteund en begeleid wordt door grotere instellingen, wordt hij nu steeds meer multidisciplinair, hybride en nomadisch. Daarnaast zitten ook de grote instellingen op hun tandvlees. Herhaaldelijke besparingen treffen hen, waardoor ze zich genoodzaakt zien om terug te plooien op hun corebusiness: presentatie. Hier wordt onrechtstreeks de voedingsbodem van het ecosysteem getroffen.

Tijdelijke ruimte kan een springplank zijn naar meer zekerheid op lange termijn, maar door al deze mechanismen blijven kunstenaars steeds langer hangen in deze fase, die gekenmerkt wordt door onzekerheid. Creatie en ontwikkeling komen onder druk te staan.

Ruimte heroveren

Ik denk dat de overheid vooral besef zou moeten hebben van de tussenweg. Ze denken: “als we het niet verkopen, dan hebben we het in eigen beheer en dan hebben we er weer werk aan.” Maar er zijn daartussen ook commons-based initiatieven. De overheid heeft niet die kennis en die expertise. Het middenveld is ze zelf nog aan het ontwikkelen.

Roeland Dudal, Architecture Workroom Brussels

Een evenwichtige verdeling van functies in de stedelijke ruimte lijkt een harde noot om te kraken. Om deze dynamieken te doorbreken ontstaan er civiele initiatieven die met burgerlijke creativiteit modellen rond duurzaam eigenaarschap ontwikkelen en testen. Betaalbaarheid, zelfbeschikking (autonomie) en langetermijnperspectief staan daarbij centraal. Ze zetten zaken in beweging waar het beleid vaak nog geen kader voor heeft [4]. Dit wordt ook “de derde weg” genoemd die ontstaat naast de private of de publieke weg: de weg van de commons.

Commons zijn grondstoffen of hulpbronnen die toegankelijk zijn voor alle leden van een gemeenschap. In Nederland spreekt men ook wel van de meent, waar het woord ‘gemeente’ van afgeleid is. Het centrale idee is dat beslissingen door de hele gemeenschap worden genomen. Zo vermijdt men overmatig gebruik en uitputting en kan één partij de ruimte niet kapen om zijn eigen agenda opleggen [5].

Het gaat bijvoorbeeld over langdurig gebruiksrecht mét ondersteuning voor renovatie, onderhoud en eventueel voor activiteiten; over onderlinge afspraken rond solidair en gedeeld eigenaarschap van ruimte door culturele, sociale en/of private spelers; over het model van de wooncoöperatie in de vorm van collectief eigenaarschap of coöperatieve vereniging, of over de gemeenschapsgrond die eigendom blijft van een trust die werkt zonder winstoogmerk, het vastgoed beheert voor de gemeenschap van bewoners. Kopen en verkopen gebeurt dan binnen de trust om op die manier speculatie tegen te gaan. Deze voorbeelden uit het (sociaal) wonen zijn inspirerend, maar moeten doorvertaald worden naar kunst en cultuur.

De nieuwe modellen hebben niet altijd toegang tot ondersteuningsmechanismen van de overheid of financiering via de bank. Door hun innovatieve karakter stoten ze op de beperkingen van het ondersteunend kader. Verschillende renovatiepremies of verlaagd btw-tarief zijn bijvoorbeeld enkel voor particulieren toegankelijk, niet voor structuren met gedeeld gebruik, zoals coöperaties [6].

Ook subsidiegelden worden vaak in schijven uitbetaald. Hierdoor ontstaat een soortrenter’s dilemma, waarbij organisaties genoodzaakt zijn om te huren, maar op het einde van de rit wel méér betaald hebben dan als ze iets zouden gekocht hebben. Als hetzelfde subsidiebedrag in één keer wordt uitbetaald kan dat soms geïnvesteerd worden, waardoor initiatieven een soort rollend fonds creëren dat de subsidienood in de toekomst vermindert [7]. Op deze manier wordt subsidie geen middel om marktfalen te corrigeren (wat het dan nog steeds doet), maar een kickstart om cultureel ondernemerschap mogelijk te maken.

Hoewel enkele steden met bijvoorbeeld subsidieprogramma’s voor tijdelijk gebruik of een beleid rond commons of burgerinitiatieven, een groeiend bewustzijn hierrond creëren, stoten ook zij op de beperkingen van het regelgevend kader. Daarnaast ontbreekt het hen aan kennis rond deze vernieuwende modellen die ook voor de initiatiefnemers vaak nog in de onderzoeksfase zitten.

Tenslotte kan de overheid de ruimte problematiek voor de kunsten ook inpassen in een kunstenaarsbeleid waarvan ruimte een wezenlijk onderdeel vormt. Zonder kunstenaarsbeleid dreigen de kunsten steeds te worden ingezet in de agenda’s van andere domeinen. Vanuit een kunstenaarsbeleid kunnen er volwaardige relaties gelegd worden met andere domeinen.

Ruimtenood is een stedelijk probleem waar niet enkel kunstenaars last van hebben. Er zijn groepen in nog precairdere omstandigheden die ook moeilijk ruimte vinden. De symbolische, verbindende en innovatieve kracht van de kunstenaars is wel een krachtig middel dat bruggen kan bouwen en cross-overs kan opzetten met andere ruimtezoekers. Ze proberen te vermijden dat nieuw verworven ruimte op haar beurt mensen wegduwt en toegeëigend wordt door de gepriviligeerde stadsbewoners. Het gedeelde eigenaarschap is daarin een belangrijke component.

Noten

[1] Voor een uitgebreide reeks over deze initiatieven, zie de reeks Nieuwstedelijke Grond van Kunstenpunt.

[2] Zie onder andere Loont passie? (2016), een onderzoek naar de sociaal-economische positie van de kunstenaar, uitgevoerd door de UGent.

[3] Commerciële leegstandbeheerders werken met contracten waarbij gebruikers een paar weken op voorhand weten wanneer ze eruit moeten, en waarbij je geen rechtstreeks contact mag hebben met de eigenaar van het gebouw. Het zijn principes die het opbouwen van potentieel duurzame relaties met een buurt of eigenaar van een gebouw onmogelijk maken.

[4] Zie: Phillip Dietachmair & Pascal Gielen: The Art of Civil Action. Political Space and Cultural Dissent. (2017) Uitgegeven in Amsterdam bij Valiz.

[5] Elinor Ostrom legde in 1990 in haar boek ‘Governing the Commons: The evolution of institutions for collective actions’ (Cambridge University Press) acht design principles vast om overmatig gebruik en uitputting van een common vast. Ze won in 2009 de Nobelprijs Economie.

[6] In Vlaanderen kunnen sinds 2017 wél alle rechtspersonen van het verlaagd btw-tarief genieten, op voorwaarde dat de verbouwing kadert in sociale huivesting. In Brussel kan men enkel van het verlaagd btw-tarief genieten bij renovaties door particulieren.

[7] Zie bijvoorbeeld: Bachus K. (2013), Het Community Land Trust model. Innovatief financieringsinstrument voor duur- zaamheidstransities in Vlaanderen?, Onderzoekspaper 3, Steunpunt TRADO, Leuven

Deze tekst kwam tot stand op basis van een rondetafelgesprek met Wouter De Raeve (Permanent en Level Five), Riet Steel (SAM, steunpunt Mens en Samenleving vzw), Lietje Bauwen (Fourthirtyone), Greet Vlegels (Studio Start/AAIR en UFO), Frederik Serroen (Bouwmeestermaitrearchitecte Brussel), Roeland Dudal (Architecture Workroom Brussels), Els Silvrants-Barclay (Community Land Trust Brussel) & Dirk De Wit (Kunstenpunt).

Je leest: Kunstenaar zkt. betaalbare ruimte met langetermijnperspectieven