Publiek

Wat weten we over publieksparticipatie aan de kunsten in Vlaanderen? Wie gaat er naar concerten, tentoonstellingen, voorstellingen en andere evenementen — en wie niet? Wie leest kunsttijdschriften, wie luistert naar welke muziek? En via welke kanalen en platformen? In het bestaande onderzoek over publieksparticipatie kun je verschillende invalshoeken onderscheiden.



Geef feedback

1. Die blik in haar ogen (dat is kunst). Burgerbevraging over kunst.

Een onderzoek van Kunstenpunt, Indiville en BPact naar het kunstbegrip en de waardering van kunst in Vlaanderen (februari 2024) 

(0). Wat is kunst? 

In het beleidsplan 2023-2027 van Kunstenpunt staat: “Groeiende maatschappelijke diversiteit leidt er ook toe dat opvattingen over artistieke kwaliteit, zelfs over het wezen van kunst, diverser worden. Referentiekaders diversifiëren en worden rijker. […] Wat is kunst? Hoe rekbaar is het begrip, wat betekent dat beleidsmatig? Wat wordt als kwalitatief beschouwd, door wie, en op welke gronden? […] We willen er ook over in gesprek met het publiek voor kunst, in al zijn diversiteit.” 

Dat gesprek hebben we najaar 2023 opgestart. We bevroegen een burgerpanel van ruim 3000 Vlamingen, representatief op vlak van macro-demografische kenmerkenzoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en regio, over (1) hun kunstbegrip (wat is kunst, wat niet?), (2) wat iets tot kunst maakt (criteria), en (3) wat hen motiveert of tegenhoudt om kunst te beleven. 

Geslacht: 50% man, 50% vrouw, 0% andere; Leeftijd: 29% jonger 34, 25% tussen 35 en 49; 27% tussen 50 en 64, 20% boven 65; opleidingsniveau: 19% kortgeschoold (tot en met tweede graad secundair onderwijs), 44% middellang geschoold (derde graad secundair of hoger beroepsonderwijs), 37% langgeschoold (bachelor, master, doctoraat); regio: 7% uit Brussel Hoofdstedelijk Gewest, 27% uit Antwerpen, 14% uit Vlaams-Brabant, 17% uit West-Vlaanderen, 22% uit Oost-Vlaanderen, 13% uit Limburg. De data werden gewogen om representatief te zijn voor Vlaanderen op vlak van geslacht, leeftijd, diploma en provincie.

De bevraging werd voorbereid door Kunstenpunt, de uitvoering werd uitbesteed aan het burgerpanel Bpact en aan onderzoeksbureau Indiville voor de analyse van de resultaten. 

Aanvullend voert Kunstenpunt in de loop van 2024 gesprekken met mensen van wie de stem om uiteenlopende redenen soms ondergesneeuwd raakt, zoals bijvoorbeeld mensen in armoede, mensen met een handicap, mensen die het Nederlands niet als eerste taal hebben, mensen met een migratieachtergrond. Hieronder vatten we de resultaten van de kwantitatieve bevraging samen, en we vullen aan met een aantal kwalitatieve inzichten: een greep antwoorden uit vrije invulvelden en een aantal eerste inzichten uit reeds gevoerde aanvullende gesprekken. 

(1). Onderzoeksresultaten 

1.1 Hoe belangrijk is kunst voor “de Vlaming”? 

Ongeveer een derde van de respondenten geeft aan niets met kunst te hebben. Dat betekent: ze nemen er niet (13%) of zelden (40%) aan deel, noch vinden ze kunst voor zichzelf, in hun eigen leven, (erg) belangrijk (39%) Een derde combineert dus beide: niet of zelden deelnemen aan kunst, en kunst niet erg belangrijk in het eigen leven vinden. “Niet (erg) belangrijk” betekent: een score van 0 tot 6 op 10 als antwoord op de vraag hoe belangrijk kunst is in het eigen leven van de respondent. 

40% van de respondenten participeert wel, maar minder dan één keer per maand, gevolgd door 40% die 1 tot meerdere keren per maand participeert. Een groep van 7% participeert dagelijks. Bijna de helft van de Vlamingen doet dus één keer per maand of vaker aan kunst

20% van de respondenten vindt kunst heel belangrijk/onmisbaar (9 of 10 op een schaal van 10), een groep van 41% vindt het belangrijk (7 of 8 op een schaal van 10). 

Samengevat 
39%: kunst is NIET (erg) belangrijk voor mij (0 tot 6 op een schaal van 10)
61%: kunst is WEL belangrijk voor mij (7 tot 10 op een schaal van 10) 
13% zegt nooit kunst te beleven 
40%: minder dan één keer per maand 
47%: één keer per maand of meer
Kort samengevat: enkele cijfers over welke delen van de bevolking kunst belangrijk vinden, of er regelmatig aan deelnemen.

Iemands kunstbegrip heeft natuurlijk invloed op hoe vaak die zelf inschat kunst te beleven. Meteen stelt zich dus de vraag wat respondenten wel en niet als kunst beschouwen. Blijkt dat de Vlaming hier best breed naar kijkt. De klassieke vormen van kunst – concerten, podiumvoorstellingen, tentoonstellingen – staan voorop, maar ook VR, instagramkunst, breakdance, circus, stand-up comedy en meer worden door belangrijke groepen meegenomen in hun kunstbegrip. 

De open startpositie van deze bevraging is een belangrijk verschil met de Participatiesurvey. Die werkt met afgebakende categorieën (receptieve vs actieve cultuurparticipatie, concerten, podiumkunsten, tentoonstellingen, etc.) Dat kan verklaren waarom de survey uitkomt op een participatiegraad van om en bij de 30%, versus 47% in onze bevraging > een groep van 47% die minimaal één keer per maand kunst beleeft.

1.2 Wat maakt iets (niet) tot kunst? 

Volgende criteria noemt de Vlaming van belang om iets als kunst te beschouwen (aan de antwoorden in vrije invulvelden merken we dat respondenten niet steeds het onderscheid maken tussen kunstbegrip (wat maakt iets al dan niet tot kunst) en hun waardeoordeel over specifieke werken): 

  • dat er emoties worden losgemaakt, dat mensen iets bijleren of aan het denken worden gezet, of dat het werk “origineel” is (resp. 62, 59 en 56% van alle respondenten) 
  • Niét belangrijk om iets als kunst te beschouwen: dat men de artiest/het werk al kent, dat het door een kunstenaar werd gemaakt, dat het een zekere financiële waarde heeft (resp. 8, 7 en 7%). Het criterium van financiële waarde wordt vooral aangevinkt door mensen die aangeven nooit aan kunst te doen, en overwegend door mannen. 
  • Ongeveer een derde van alle respondenten onderschrijft de stelling dat kunst mooi moet zijn om kunst te zijn. Het betreft vooral oudere mensen, korter opgeleide mensen en mensen die zelf zelden participeren. 
  • Zo’n 38% vindt dat kunst oefening en kunde moet vergen. 

Aanvullend kregen mensen de kans uitgebreider op deze vraag te antwoorden in vrije invulvelden. Deze antwoorden blijken de inzichten hierboven te onderbouwen, en bovendien komen er nog aanvullende inzichten uit naar voor (niet-limitatief, niet statistisch significant). Naast de voornoemde criteria dus, vinden meerdere mensen: 

  • dat het kunstbegrip “in the eye of the beholder” ligt, en dat kan de kunstenaar of het publiek zijn 
  • dat kunst kunst wordt door de tand des tijds te doorstaan 
  • dat kunst niet iets is wat je maakt voor het geld, maar uit passie (intrinsieke motivatie) 
  • dat er karakteristieken bestaan die iets niét tot kunst maken, om ethische overwegingen: dierenmishandeling, AI-kunst (want ‘niet door een mens/niet via kunde en oefening gemaakt’, zie hoger: oefening en kunde), “wanneer een kind het kan maken”, wanneer het provoceert omwille van de provocatie of wanneer men het als “inspiratieloze pretentie” ervaart, wanneer het “naakt omwille van het naakt” — dit inzicht is interessant om mee te nemen in de discussie over zin en onzin van content warnings, al is het maar om aan te geven dat mensen niet louter om culturele of religieuze redenen moeite kunnen hebben met naakt op scène — bevat, wanneer men het als ordinair ervaart, wanneer men het niet als origineel (als “herkauwen”, zie ook hoger) beschouwt 
  • dat sommige “extremere” vormen geen kunst kunnen zijn – porno, games, horror,…
  • en/of dat bepaalde zaken die andere respondenten als kunst bestempelen, dat net niét zijn (bloemen, taart en eten, comedy, film, boeken,…) – m.a.w. “the eye of the beholder” 

Als “niet-kunst” noemen mensen ook concrete voorbeelden die veel media-aandacht hebben gekregen en soms ook controverse hebben uitgelokt – hier lijkt het erop dat mensen “geen kunst” gelijk stellen aan “wel kunst, maar echt niet mijn ding”: Cloaca van Wim Delvoye, de hammen om de pilaren van Jan Fabre (Legs of Reason Skinned, Over the Edges (2000)) en zijn kattenwerpen, het moment waarop Maurizio Cattelan een banaan tegen een muur plakte in een white cube (Comedian), “de moderne ondingen in het MSKA”, de rode blokken op de zeedijk van Oostende (Rock Strangers, Arne Quinze). 

1.3 Wie vindt wat? 

“De Vlaming” blijkt sterk te geloven in het maatschappelijk belang van kunst. 69% van alle respondenten onderschrijft dat kunst mensen helpt anders na te denken over dingen, 66% gelooft dat kunst bijdraagt tot maatschappelijke samenhang, 46% gelooft dat kunst cruciaal is voor een gezonde samenleving, en 36% noemt kunst minstens even belangrijk als zorg, economie of onderwijs. 

Slechts 9% vindt dat kunst er enkel is voor een bepaald groepje. In de groep mensen die zegt niets met kunst te hebben (zie hoger) groeit dat percentage tot 17%. Slechts 16% vindt dat kunst die enkel met publieke middelen kan bestaan niet prioritair is.

NB: voor die 9% zit het gevoel van elitarisme wel hoog, zo lezen we in de open antwoorden. Iemand beschrijft “[…] het aura rond kunst en cultuur: alsof je als je er weinig van kent dom of niet ontwikkeld genoeg bent. (…) Pas tijdens de Triënnale in Brugge ontdekte ik dat ik eigenlijk ook een cultuur- of kunstliefhebber kan zijn, als het maar vanuit een interessante en toegankelijke invalshoek wordt aangeboden, met oog voor diversiteit, maatschappelijke thema’s, openheid voor controverse,…” Iemand anders schrijft: “wat mij kan tegenhouden is het feit dat het er vaak elitair aan toegaat, [dat er] overdadig vakjargon wordt gebruikt, en dat de nadruk [erop] wordt gelegd dat je kunst moet leren begrijpen.” 

De vraag stelt zich of er (statistisch significante) verschillen zijn tussen het derde van de respondenten dat zegt niets met kunst te hebben, en de groep voor wie kunst belangrijk tot zeer belangrijk is. Deze eerste groep (niets met kunst) is in vergelijking met de tweede groep: 

  • Korter geschoold (27% van de mensen die niets met kunst zeggen te hebben is korter geschoold, versus 11% van de anderen) 
  • Eerder mannelijk (55%, versus 45% van de anderen) 
  • Eerder 50-plus (50%, versus 41% van de anderen)
  • Eerder niet gevestigd in Brussel, Antwerpen of Gent (61%, versus 48% van de anderen) 
  • Eerder niet maatschappelijk geëngageerd(28% versus 11% in de andere groep)
    • De inschatting van “maatschappelijk geëngageerd” werd door het onderzoeksbureau gemaakt, en is gebaseerd op vragen die peilden naar lidmaatschap van verenigingen, vrijwilligerswerk, het steunen van goede doelen, hulp aan familie, vrienden of derden.
  • 13% in de eerste groep is het eens met de stelling dat kunst cruciaal is voor een gezonde samenleving, versus 86% in de andere groep. 
    • NB: in globo vindt 46% van de respondenten kunst cruciaal voor de samenleving. 
  • Slechts 13% van deze groep vindt dat als je niet van je kunst kunt leven, het geen kunst is. Slechts 4% van de andere respondenten onderschrijft deze stelling. 
  • Deze groep heeft een eerder “smal” kunstbegrip, waarbij kunst zich beperkt tot eerder gevestigde formats als tentoonstellingen, theater, concerten. 
  • In deze groep vindt ongeveer de helft van de mensen dat kunst “mooi” moet zijn (70% van de anderen en 2/3 van de totale populatie onderschrijft dat niet) 

Uit de bevraging blijkt dat een breder kunstbegrip samenhangt met een hogere frequentie van kunstbeleving en een groter belang dat men aan kunst toekent. Onlogisch is dat niet. Hoe breder je kunstbegrip, hoe hoger de kans dat je ermee in aanraking komt (denk aan street art, een nummer op de radio, kunst op social media, enz.). 

De groep respondenten die kunst belangrijk vinden én regelmatig participeren is eerder lang opgeleid, eerder vrouwelijk, eerder jonger dan 50, eerder gevestigd in centrumsteden, en heeft ook een eerder breed kunstbegrip. Dat komt ook terug in de Participatiesurvey, inclusief bij vrijetijdskunst. 

Uit gesprekken met De Keeting (vereniging waar mensen in armoede het woord nemen) en TOPAZ (dagcentrum voor ernstig zieken) blijkt de grote waarde van publieksbemiddeling en collectief gesprek voor het “breed” ervaren van kunst, voorbij gekende formats als concerten, theatervoorstellingen en expo’s. 

1.4 Drempels en motivatoren 

Interessant genoeg vindt 44% van de respondenten kunst wel degelijk belangrijk, zonder dat deze groep regelmatig participeert. We noemen deze groep het “zwevend publiek”. Wat houdt deze mensen tegen? Welke drempels en motivatoren geven respondenten aan, en met welke daarvan kunnen kunstenaars en aanbieders aan de slag? 

De meest onderschreven drempels hebben te maken met verplaatsing, kostprijs en onverwachte/niet te voorspellen bijkomende kosten, het feit dat men soms moet reserveren, dat men vaak laat thuiskomt, of dat men geen gezelschap vindt. Praktische overwegingen vooral. 

De meest geciteerde motivatoren zijn van eerder gevoelsmatige of belevingsgerelateerde aard: dat men zich welkom voelt (77%), dat men op bijzondere of unieke plekken komt (68%), dat er een extra ervaring kan zijn achter de schermen (58%), dat er korting of een vrijkaartje is (67%), dat men een persoonlijke band heeft met iemand die bij het werk betrokken is (65%). 

Eerder onderzoek gaf aan dat ook de manier waarop mensen aan informatie over het kunstaanbod komen een drempel of een motivator kan vormen. Bij jonge en langer geschoolde mensen speelt het eigen netwerk een belangrijke rol, terwijl die informatie bij korter geschoolden en oudere mensen vooral via televisie en eerder traditionele mediakanalen binnenkomt. 

Ook hier wordt het statistisch onderzoek onderschreven in de open antwoorden, en/maar ook hier komen nog een aantal bijkomende inzichten naar voor. Nogal wat mensen:

  • zeggen door het bos (van de informatie over het kunstaanbod) de bomen niet te zien (publieksbemiddeling kan hier helpen) 
  • voelen zich te weinig op hun gemak: ze noemen de sfeer “extravagant”, voelen zich onwennig, vinden het te druk of lawaaierig, houden niet van veel mensen in een kleine ruimte 
  • zijn beducht voor hoe andere mensen in het publiek op hen gaan reageren, zoals mensen met een familied met een beperking, die mogelijk niet “volgens de codes” op het aanbod reageert 
  • zijn bang om aangesproken te worden vanop het podium of te moeten interageren, en blijven om die reden weg 

Uit de open antwoorden blijkt een grote frustratie inzake bereikbaarheid en comfort van mensen met beperkte mobiliteit en/of een fysieke beperking: 

“Als minder mobiele persoon, is parking dikwijls een probleem. Parkings dichtbij worden veelal beperkt en de afstand naar publieke parkings is dikwijls al veel te ver. Dan is er voor mij geen fysieke ruimte meer om dan nog inspanning te doen ter plaatse. Ook lang rechtstaan is zeer vermoeiend.” 

“De ontoegankelijkheid van openbaar vervoer om er te geraken en de ontoegankelijkheid van sommige gebouwen (of steden, zoals Brussel) – fysieke beperking/rolstoelgebruiker” 

Met rolstoel of rollator zijn veel plaatsen al uitgesloten.” 

“De mogelijkheden om te zitten zijn vaak beperkt. Bovendien denken architecten van knappe musea meestal dat mensen die willen rusten altijd een perfecte rug hebben en tevreden zijn met een design stoel of steen hard blok. Mensen die willen rusten vallen zelden onder die categorie. Wat theater en muziek en dergelijke betreft, ik kan het niet betalen. Ik mis het wel. Heel erg zelfs.” 

1.5 Pistes 

Is er nog marge voor publiekswerkers om mensen actiever te betrekken bij kunst? 40% van de respondenten geeft aan dat ze best meer betrokken zouden willen worden, maar wel op specifieke wijze. Men verlangt dan meer informatie over het onderwerp van de kunst zelf – “waarover gaat het?” – en/of een blik achter de schermen (work in progress kunnen volgen). Een derde van deze groep die aangeeft actiever betrokken te willen worden heeft interesse om mee te bepalen wat er gebeurt of om zelf artistiek aan de slag te gaan (resp. 31% en 29% van de 40% die actiever betrokken willen worden). Het betreft overwegend mensen jonger dan 35 en langer geschoolden.

(2). Wat leren we? 

  • Er is een groot maatschappelijk draagvlak voor kunst. Mensen die kunst niet belangrijk vinden en er nooit aan participeren zijn een minderheid. 
  • Wat iets tot kunst maakt heeft voor de Vlaming vooral met emoties te maken, met intellectuele stimulus, en/of met originaliteit. Over het algemeen kijkt men breed naar wat wel of niet kunst is. Klassieke kunstvormen – concerten, expo’s, voorstellingen – blijven evenwel voorop staan. 
  • Een aantal maatschappelijke stereotypes wordt bevestigd, zoals dat het in hoofdzaak korter geschoolde mensen zijn, in hoofdzaak mannen, in hoofdzaak mensen die niet in grote steden wonen, die zogezegd “niets met kunst hebben”. 
  • Er is marge voor publieksuitbreiding: een grote groep vindt kunst belangrijk maar participeert niet regelmatig. Drempels voor participatie zijn overwegend praktisch van aard: de afstand, de prijs, het late einduur, moeilijk openbaar vervoer. Niet over alle drempels hebben aanbieders controle. Iemands gezinssituatie bijvoorbeeld is wat ze is, de organisatie van het openbaar vervoer in Vlaanderen ook. 

Motivatoren hebben eerder met beleving en gevoel te maken, al blijkt uit de open antwoorden dat “zich niet op het gemak voelen” evengoed een drempel is. Mensen die actiever betrokken wensen te worden, zien dit vooral in de vorm van duiding over het werk en een blik achter de schermen. 

Bepaalde negatieve cliché’s over kunst vinden weinig draagvlak. Slechts 9% van de Vlamingen vindt kunst een elitair gegeven. Hetzelfde percentage vindt dat je geen kunstenaar bent als je niet van je kunst kunt leven. Slechts 16% vindt dat kunst die enkel met publieke middelen kan bestaan geen prioriteit is.

Verder onderzoek zou grondiger en op meer kwalitatieve wijze kunnen peilen naar de perspectieven en meningen van groepen mensen die op algemeen maatschappelijk vlak extra drempels ondervinden. Hoe kan het kunstenveld inclusiever werken naar dit deel van het publiek toe?

(3). Onderzoeksmateriaal

2. Publieksparticipatie aan de kunsten

Bevolkingsonderzoek bevraagt een representatief staal van de bevolking over hun cultuurdeelname. Dat geeft een algemeen beeld van participatie aan de kunsten in Vlaanderen. Niet alleen de mensen die effectief deelnemen worden immers bevraagd, maar ook de niet-participanten. Zo kan je begrijpen welke drempels die deelname belemmeren.
Daarnaast is er ook publieksonderzoek, waarbij het publieksbereik van specifieke cultuurhuizen en soms hele deelsectoren in kaart wordt gebracht.
Elke onderzoeksmethode levert andere inzichten en mogelijkheden op.

2.1. Enkele trends uit bevolkingsonderzoek

Van juni 2016 tot eind 2022 was het Kenniscentrum Cultuur- en Mediaparticipatie actief. Dit stond in voor de uitbouw van beleidsrelevant onderzoek van cultuur- en mediaparticipatie. Het Kenniscentrum was de opvolger van het Steunpunt Cultuur, dat in de periode 2011-2016 onderzoek verrichtte over cultuurparticipatie en -educatie. De vijfjaarlijkse Participatiesurvey is een voorbeeld van bevolkingsonderzoek, waarbij (een staal uit) de Vlaamse bevolking wordt bevraagd over (culturele) voorkeuren en cultuurparticipatie. De verschillende Participatiesurveys peilden naar deelnames aan concerten en muziekfestivals, podiumvoorstellingen, musea en erfgoed, bioscoopbezoek, leesgedrag, amateurkunsten en verenigingsleven. Architectuurcultuur is geen aparte categorie: dergelijke activiteiten bevinden zich, onder andere, onder ‘erfgoed’. Na vier edities — de eerste werd in de periode 2003-2004 afgenomen — is het stilaan mogelijk om naar evoluties te kijken op het vlak van deelname aan kunst en cultuur in heel Vlaanderen. De gegevens werden ontsloten in drie publicaties en webtools. Vanaf april 2023 zet Kenniscentrum Cultuuronderzoek dit werk verder.

Daarnaast wordt er ook bevolkingsonderzoek gedaan op lokaal en regionaal niveau. De Gemeente-Stadsmonitor, uitgevoerd door het Agentschap Binnenlands Bestuur, ontsluit informatie over cultuur en vrije tijd op lokaal niveau, onder meer over cultuurdeelname en over de tevredenheid over de voorzieningen in de eigen gemeente. Voorjaar 2022 stuurde de Lokale Vrijetijdsmonitor een bevraging uit naar alle lokale vrijetijdsdiensten in Vlaanderen. 263 lokale besturen (88%) namen hier actief aan deel. Statistiek Vlaanderen nodigt jaarlijks 6.000 volwassen inwoners van het Vlaams Gewest uit om een online bevraging over o.a. hun cultuurparticipatie in de voorbije twaalf maanden in te vullen. In 2018 was er Cultuurcontentement, een initiatief van een aantal koepelorganisaties en belangenbehartigers binnen cultuur, waarbij 5.500 burgers werden bevraagd over hun cultuurdeelname, de mate waarin ze tevreden zijn over het culturele aanbod en de infrastructuur in hun gemeente, en nieuwe noden. Het voeden van pleitbezorging n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen in 2018 was hier een belangrijke doelstelling: ‘Op die manier beschikken we over een actuele set indicaties van wat beter kan en waar lokale besturen in de toekomst extra op kunnen inzetten.’

Willen we meer weten over de (ontwikkelingen in) publieksparticipatie aan de kunsten in Vlaanderen, dan zijn de Participatiesurveys de voornaamste bron. De scope hiervan is breder dan de professionele kunsten. Al bij de eerste editie ging het over het brede cultuurveld en in de drie volgende edities werd dat nog verder open geplooid tot de domeinen cultuur, jeugd, sport en media. Voor kunst en cultuur is het dus al de vierde editie en dat maakt het mogelijk om op iets langere termijn trends te onderzoeken. In de periode tussen 2004 en 2022 veranderde de samenstelling van de bevolking sterk: de diversiteit en scholingsgraad namen verder toe en naast vergrijzing, steeg ook de gezonde levensverwachting. De onderzoekers hielden met deze evoluties rekening bij het uittekenen van de trends in vrijetijdsparticipatie. Er is in de meting van 2020-2022 een duidelijke stijging van de uithuizige cultuurparticipatie: 80% van de respondenten had in de voorbije zes maanden deelgenomen aan minstens één culturele activiteit (dat was bij vorige bevragingen 75%). We geven een aantal opmerkelijke algemene vaststellingen uit de Participatiesurveys mee voor het kunstenveld.

  • Bij de bevraging van 2014 bleek ongeveer een op de vijf ondervraagden in het afgelopen halfjaar een kunstmuseum (zowel oude als hedendaagse kunst) te hebben bezocht. In de vierde bevraging stijgt dit naar 24%, dankzij een toename van frequent bezoek.
  • Binnen de podiumkunsten zien we een onderscheid tussen verschillende types aanbod. De evolutie van de publieksparticipatie aan theater en dans bleef in de periode 2002-2014 stabiel. Die schommelt rond de 30% van de bevolking en steeg in 2020 tot 36%, vooral door een stijging van de frequente bezoekers. Op het vlak van de populaire podiumvoorstellingen (zoals musical, circus of stand-upcomedy) doet zich in de peiling van 2014 een daling voor, vooral dan bij jongeren en de middenleeftijd, terwijl de cijfers van de 65-plussers stabiel bleven. In de resultaten van 2020 zien we een algemene stijging van 26% naar 35%.
  • Binnen muziek is er een onderscheid tussen klassieke en niet-klassieke muziek. Bij het bijwonen van concerten van klassieke muziek (incl. opera) zien we in de onderzochte periode een toename van de incidentele participatie in 2014: de survey sprak toen van een ‘opmars van eenmalig klassiek concertbezoek’. In 2020 zien we een stijging van frequent bezoek. Het bijwonen van niet-klassieke concerten zit sterker in de lift. Zowel de incidentele als de frequente participatie stijgen significant in 2009 en 2014 en 2020 (tot 27%).
  • Het aantal frequente en incidentele bezoeken aan erfgoed steeg van 41% naar 48%.
  • Tussen 2004 en 2009 daalde het bioscoopbezoek om in 2014 terug te stijgen. In 2020-2022 er een opnieuw een lichte stijging, naar 44%.
  • Voor het lezen van boeken is er een stijging van 54% naar 59%. In 2020-2022 is er bijna geen onderscheid meer tussen fictie en non-fictie.

Algemeen stegen de cijfers over de kunstparticipatie in de laatste editie van de Participatiesurvey. Over de oorzaak daarvan geeft de Participatiesurvey aan dat de stijgende scholarisatiegraad bij de bevolking een belangrijke rol speelt. De kloof tussen kort- en middengeschoolden verdwijnt stilaan. De langgeschoolden blijven zich nog steeds onderscheiden door een hogere participatie. De onderzoekers stellen ook vast dat de uithuizige cultuurparticipatie zich na corona langzaam herstelt. Het zijn vooral vrouwen, langgeschoolden en frequente bezoekers die als eersten de weg terugvinden. De lockdowns hebben niet geleid tot meer cultuurparticipatie thuis.

Drijfveren en drempels
De investeringen in de Participatiesurvey zijn geen geïsoleerd fenomeen. De laatste twintig jaar werd in het Vlaamse cultuurbeleid sterk ingezet op het wegwerken van drempels die cultuurparticipatie in de weg staan. Daartoe zijn er verschillende beleidsinstrumenten in het leven geroepen. Denk aan het Participatiedecreet dat sinds 2009 aanvullend aan de sectorale decreten (zoals het Kunstendecreet) de participatie wil stimuleren van kansengroepen aan onder meer het culturele leven. In de periode 2023-2025 ontvangen 173 Vlaamse gemeenten, 1 intergemeentelijk samenwerkingsverband en de Vlaamse Gemeenschapscommissie een subsidie op basis van een afsprakennota vrijetijdsparticipatie voor het wegwerken van participatiedrempels van personen in armoede in de vrije tijd. Ze kunnen terecht bij Dēmos voor ondersteuning (netwerking en vorming). Meer dan 100 gemeenten sloten aan bij de UiTPAS, een spaar- en voordeelkaart voor vrijetijdsactiviteiten met kansentarief voor mensen in armoede. Publiq ondersteunt tevens Vitamine C, Sinds november 2012 organiseert Departement Cultuur Jeugd Media op de derde zondag van november een Kunstendag voor kinderen op maat van families met kinderen tot twaalf jaar. Een onderzoek naar de participatie van peuters en kleuters leidt later tot een samenwerking tussen cultuur en opvoeden. In het Vlaams Ouderenactieplan 2020-2025 wordt een structurele samenwerking tussen departement CJM en departement WVG bevestigd. Gedeelde doelstelling is de aandacht voor (actieve) cultuurparticipatie van (zorgbehoevende en kwetsbare) ouderen bevorderen. CultuurConnect ontwikkelde digitale diensten voor specifieke groepen: theaterspel Voor de show voor basisscholen en livestreaming naar woonzorgcentra en ziekenhuizen.

Parallel met de ontwikkeling van dergelijke beleidsinstrumenten heeft de Vlaamse overheid sterk geïnvesteerd in wetenschappelijk verantwoorde kennisopbouw. Om de ontwikkeling van het cultuurparticipatiebeleid te voeden, zoomen de verschillende edities en deelanalyses van de Participatiesurvey telkens in op de ontwikkeling van kennis over participatiedrempels. Bij de statistische analyses wordt telkens gekeken naar het effect van persoonskenmerken (zoals leeftijd, gender, opleidingsduur of woonplaats) op cultuurparticipatie. In de vier edities van de Participatiesurvey werden met name de niet-participanten ook bevraagd over de redenen waarom ze niet aan cultuur participeren. Welke drempels stippen zij zelf aan? In wat volgt behandelen we een paar basisinzichten.

Uit elke Participatiesurvey blijkt telkens opnieuw dat sociale en culturele factoren een grote invloed hebben op deelname aan kunst en cultuur. Dat sluit aan bij vaststellingen uit internationaal onderzoek. Een referentiepunt daarbij is het werk van de Franse socioloog Pierre Bourdieu (1979), die liet zien dat klasseverschillen sterk bepalen wie al dan niet deelneemt aan het kunstenaanbod. Smaken en leefstijlen zijn klassegebonden, stelde Bourdieu. Zo blijkt de aanwezigheid van kunst en cultuur tijdens de vroege levensjaren vaak keuzes in het latere leven te beïnvloeden. Ook uit de Participatiesurveys komt het ouderlijke milieu naar voren als een bepalende factor die (latere) cultuurparticipatie verklaart.

Naast klassekenmerken bepalen ook andere sociodemografische kenmerken de deelname aan kunst en cultuur: gender, leeftijd en woonplaats of verstedelijkingsgraad. Cultuurparticipatie blijkt ‘een eerder vrouwelijk domein’, hoewel mannen oververtegenwoordigd zijn in wat de onderzoekers ‘minder legitieme cultuurvormen’ noemen, ‘zoals pop-, rock-, blues- en jazzconcerten’. Een tweede vaak terugkerende drempel, zowel in het Vlaamse als in internationaal onderzoek, is ten slotte de woonplaats en meer in het bijzonder de verstedelijkingsgraad van die woonplaats. Inwoners van steden en verstedelijkte gebieden hebben een grotere kans om te participeren, mogelijk doordat het aanbod daar groter is. Het kan ook zijn dat cultuurliefhebbers er, precies vanwege het ruime aanbod, vaker voor kiezen om in de stad te wonen. Ook de derde editie van de Participatiesurvey bevat een analyse over de spreiding van het aanbod van podiumkunsten en muziek, waaruit blijkt dat deelname aan het theater frequenter is in gemeenten met een groot aanbod. Vanuit dat perspectief is de sterke geografische spreiding van het muziek- en theateraanbod in Vlaanderen dus zeker een troef.

Participatievormen zijn verder sterk leeftijdsgebonden: ‘Jongste groepen participeren minder aan highbrow cultuuractiviteiten [waarmee de onderzoekers verwijzen naar bijvoorbeeld klassieke muziek, theater en beeldende kunsten], maar bezoeken vaker een bioscoop of pop- en rockconcerten’. Dit blijkt een generatie-effect, dat vooral voor de ‘hoge’ kunsten om een bijzondere aandacht vraagt. De jongste generaties blijken minder dan vorige generaties op diezelfde leeftijd deel te nemen aan zulke kunstactiviteiten. Jongeren vormen in de meting 2020-2022 een zeer actieve groep in de amateurkunsten.

Wanneer men individuen bevraagt over de redenen waarom ze niet participeren, komen verschillende types van drempels aan bod: informatiedrempels, fysieke beperkingen, geografische drempels, financiële drempels, tijdsgebrek en motivatie. Die wegen niet allemaal even sterk door en doorheen de jaren blijkt hun relatieve gewicht te verschuiven. Algemeen geven niet-participanten in mindere mate praktische drempels aan. Ze schuiven vooral motivatiedrempels naar voor als antwoord op de vraag waarom ze niet deelnemen. Veel niet-participanten geven aan dat ze niet deelnemen aan het cultuuraanbod, omdat het niet tot hun leefwereld behoort. De onderzoekers spreken dan over ‘desinteresse’. Gedesinteresseerden staan niet noodzakelijk negatief tegenover kunst of cultuur, maar ze kennen het aanbod niet of hebben er geen affiniteit of ervaring mee. Uit het onderzoek naar drempels voor theaterbezoek bleek ook dat het belang van de praktische drempels daalt en dat van de motivatiedrempels toeneemt. De interessedrempel wordt vaker genoemd door kort opgeleiden, terwijl lang opgeleide niet-participanten steeds vaker tijdsdruk aanstippen — wat overigens een sociaal wenselijke variant van de interessedrempel zou kunnen zijn. Dat bevestigt opnieuw de sociale gelaagdheid van participatie aan de kunsten. 

Welk totaalbeeld levert een reeks van vier Participatiesurveys dan op? Kijken we naar algemene trends en evoluties over participatie aan het culturele aanbod, dan zien we stabiliteit en in de laatste meting groei. Deze constatering noemen de onderzoekers ‘best verrassend’ en allerminst vanzelfsprekend. Deze evolutie contrasteert ook met de situatie in andere landen, waar men vaak een sterke neerwaartse trend ziet. Ontwikkelingen op het vlak van cultuurparticipatie zijn het resultaat van een zeer complex samenspel van factoren: er zijn sociale en demografische trends, ontwikkelingen op het vlak van het aanbod, er zijn beleidsmaatregelen en de vele initiatieven op het terrein die ze mogelijk maken…

2.2. Kent de kunstensector het publiek?

Naast bevolkingsonderzoek, dat een licht werpt op maatschappelijke trends en participatiedrempels, bestaat er ook publieksonderzoek. Daarbij wordt niet een staal uit de bevolking ondervraagd, maar wel de mensen die effectief deelnemen: bezoekers dus, toeschouwers of luisteraars, die participeren aan activiteiten van kunstenaars, kunst- en cultuurhuizen. Initiatiefnemers komen zo meer te weten over het profiel van hun bezoekers: hun achtergrond, interesses, de appreciatie van hun ervaring en een breder beeld van de manier waarop ze aan kunst en cultuur doen.

Vaak gebeurt publieksonderzoek op het niveau van een apart initatief. Het komt vooral voor bij kunstenorganisaties die zelf een presenterende functie en een publiekswerking hebben. Grote instellingen huren soms de diensten van professionele onderzoeksbureaus (bijvoorbeeld AB of Handelsbeurs) of universiteiten (Concertgebouw Brugge). Maar niet elke organisatie heeft de middelen om zo’n investering te doen. In het bioscoopwezen zijn het bijvoorbeeld vooral de grote exploitanten die dit soort van onderzoek bestellen. Daarnaast doen kunstorganisaties wel vaker een beroep op studenten om een publieksonderzoek uit te voeren. De kenniswerking van Publiq ondersteunt de vrijetijdscommunicatie- en marketing, cultuureducatie en data-gedreven strategie voor vrijetijdsbeleid, van experts en ervaringsdeskundigen.

Hoewel de resultaten nuttig zijn voor de organisaties zelf, zijn die slechts zelden publiek toegankelijk. De gehanteerde onderzoeksmethodes kunnen ook sterk verschillen van elkaar. Mede daarom worden er weinig pogingen ondernomen om het disparate publieksonderzoek te synthetiseren en er algemene trends in te lezen. Een van de uitzonderingen is een artikel voor het tijdschrift Courant door Guido de Brabander (2011). De Brabander coördineerde eerder de opleiding Cultuurmanagement aan de Universiteit Antwerpen, waardoor hij een goed zicht had op het publieksonderzoek dat uitgevoerd werd door studenten.

Soms overstijgt publieksonderzoek het perspectief van een individueel huis en komen deelsectoren in het vizier. Expertisecentra en koepelorganisaties werken met academische partners voor publieksonderzoek bij hun achterban. Universiteit Gent voerde in 2014 een publieksonderzoek uit bij zestien verschillende concertzalen. Hieruit bleek dat de trends uit de bredere Participatiesurvey zich ook aftekenden bij het publiek van die zestien concertpodia. Overigens lieten de concertbezoekers een grote tevredenheid over die concertzalen rapporteren. Voorts werden er in 2019 resultaten bekend gemaakt over een studie in opdracht van MuseumPASSmusées naar bezoekers van Belgische musea (waaronder niet alleen kunstmusea). Ondertussen zet het Departement Cultuur van de Vlaamse overheid ook in op een onderzoek naar publieksgegevens van cultuurorganisaties met een publiekswerking (onder andere kunstenorganisaties, cultuurcentra en archieven) in functie van benchmarking en marketing.

Over het publieksbereik van producerende kunstorganisaties bestaan er in Vlaanderen nauwelijks studies. Het Cijferboek Kunsten 2018 bevat wel een tabel met het publieksbereik van de structureel gesubsidieerde organisaties voor theater, dans en muziektheater in de periode 2010-2015. Zij bereikten in die periode respectievelijk 6.202.997 toeschouwers (dit gaat over 47 organisaties voor theater), 2.069.832 toeschouwers (22 dansgezelschappen) en 815.239 toeschouwers (15 muziektheatergezelschappen). Die cijfers zijn een schatting aangeleverd door de gezelschappen aan het Departement Cultuur van de Vlaamse overheid, wanneer ze rapporteren over hun activiteiten. Ze zijn dus niet afkomstig van de podia waar de voorstellingen werden getoond. Het gaat hier over de ruwe aantallen, die niets vertellen over de sociale en demografische kenmerken van het publiek.

Sectoraal publieksonderzoek gebeurt doorgaans ad hoc. Wie graag ontwikkelingen in de tijd opvolgt, vindt de meest consistente informatie over de instellingen uit het lokaal cultuurbeleid, namelijk de cultuurcentra en de bibliotheken. In de periode tussen de jaren 1960 en 2016 hebben de Vlaamse overheid en haar voorgangers sterk geïnvesteerd in de uitbouw van een lokaal cultuurbeleid. Sinds het begin van de eenentwintigste eeuw werd extra ingezet op de monitoring van hun werking en op het ontsluiten van die gegevens via monitoringsinstrumenten en deelanalyses. Veel van die kennis is gebundeld in Statistieken Cultuurcentra, Gemeenschapscentra, Bibliotheken. Daar vindt men datasets met publiekscijfers van de genoemde organisaties vanaf 2006. Ook publicaties zoals de artikelenreeks Cultuurcentra in cijfers gevat zijn nog consulteerbaar. De deelanalyses uit deze artikelenreeks leren ons ook een en ander over de bezoekers van de cultuurcentra. In de special rond ‘publieksbereik’ lezen we het volgende:

De evolutielijn toont aan dat het aantal actieve ‘klanten’ [dat is: personen of verenigingen die tijdens het jaar minstens één keer hebben deelgenomen aan het eigen aanbod van het cultuurcentrum] sterk is gestegen tussen 2006 en 2015. Daar waar in 2006 218.595 actieve klanten geregistreerd werden, zijn dit er in 2015 340.703, met een piek van 359.796 actieve klanten in 2014. Ondanks deze globale stijgende trend, tonen de cijfers regelmatig een knik aan: tussen 2007 en 2009, tussen 2010 en 2011 en tussen 2014 en 2015 daalde het aantal actieve klanten licht.

Departement CJM van de Vlaamse overheid. 2016. Cultuurcentra in cijfers gevat. Focus op publieksbereik.

De geanalyseerde gegevens van de reeks Cultuurcentra in cijfers gevat gaan tot en met 2015. Door wijzigingen in het Decreet Lokaal Cultuurbeleid verviel vanaf 2016 de rapporteringsplicht voor de instellingen van het lokaal cultuurbeleid. Vandaag leveren de bibliotheken en cultuur- en gemeenschapscentra op vrijwillige basis gegevens aan en dat zet de volledigheid van de datasets onder druk. Voor een onderzoek naar de situatie in het literaire veld in Vlaanderen bleek het omwille van de onvolledigheid niet meer mogelijk de data van de bibliotheken te gebruiken voor een analyse vanaf 2016. De gegevens tot en met 2019 zijn wel beschikbaar, maar de sterke knik in de historische lijnen na 2016 zijn allicht geen effect van de realiteit. Wel laat het goed zien dat de continuïteit van de datareeksen door de bestuurlijke verschuivingen niet meer gegarandeerd is. De Vlaamse overheid motiveert de lokale partners nu om gegevens aan te leveren via de Lokale Vrijetijdsmonitor.

3. Kunsten en onderwijs

In het interactieve voortraject van de Landschapstekening werd in 2018 meermaals aangestipt dat de maatschappelijke verankering van de kunsten versterkt kan worden vanuit een nauwere samenwerking met andere beleidsdomeinen. De sectorschets Transdisciplinaire kunstpraktijken bespreekt onder andere artistieke praktijken die over de grenzen van maatschappelijke domeinen heen werken.

In wat volgt staan we stil bij de relatie tussen kunst en één specifiek domein dat vaak onder de aandacht werd gebracht: onderwijs. In de reacties uit brainstormsessies, focusgroepen en de online bevraging lezen we een nadrukkelijk pleidooi voor meer aandacht voor kunst in alle opleidingen en de vraag om de samenwerking met leerplichtonderwijs structureel en beleidsmatig te versterken, bijvoorbeeld door het kunstenveld te betrekken bij de ontwikkeling van onderwijsdoelen en eindtermen — een gegeven dat ook leeft in de letterensector. Naast de algemene roep om modellen die samenwerking tussen onderwijs en kunsten zouden faciliteren, suggereert men concrete pistes, zoals het delen van schoolinfrastructuur of de ‘brede school’ als kader voor samenwerking tussen kunstenaars, organisaties en scholen. Voorts bepleit men de ontwikkeling van sectoroverschrijdende connecties via brugfiguren en het uitbouwen van netwerken.

Al die suggesties en vragen tonen aan dat de zin en het engagement voor samenwerking met onderwijs aanwezig zijn in het kunstenveld. Tegelijk leren we uit de reacties welke factoren de spelers uit het kunstenveld verhinderen om die mogelijkheden helemaal open te plooien: de druk van de eigen agenda (die vaak andere prioriteiten stelt), capaciteitsgebrek en de vraag naar een beleidskader dat samenwerking mogelijk maakt. Dat beleidskader wordt door verschillende spelers binnen de Vlaamse overheid bepaald. Vanuit die overheid werd er de voorbije jaren veel geïnvesteerd in onderzoek naar de verschillende aspecten van cultuureducatie (de scope lag meestal breder dan alleen kunsteducatie) binnen verschillende beleidsdomeinen, waaronder onderwijs. We bespreken hieronder een aantal van de vaststellingen van dat onderzoek, alsook de beleidsimpulsen waartoe die aanleiding gaven.

In de eerder geciteerde Participatiesurvey gingen de onderzoekers ook na hoe cultuur verweven is in de onderwijscontext. Menige studie wijst immers uit dat de aandacht voor cultuur in de opleiding — naast de lengte van de opleiding en het behaalde diploma — in sterke mate verklaart wie later aan cultuur deelneemt en wie niet. De onderzoekers van de Participatiesurvey bevraagden de respondenten retrospectief over de cultuurparticipatie op de middelbare school. Daarop antwoordden dus alleen de respondenten met minstens een diploma lager secundair onderwijs. Ruim de helft gaf aan tijdens de middelbare schooltijd zowel actief (zoals zelf toneelspelen) als receptief (bijvoorbeeld een tentoonstelling- of concertbezoek) aan cultuur te hebben geparticipeerd. Bijna een kwart gaf aan dat ze dat enkel receptief deden. Bijna een tiende deed niet aan cultuurparticipatie op school en ongeveer 15% behoort tot de groep die geen diploma lager secundair onderwijs behaalde.

Het onderzoek Cultuur leren smaken, uitgevoerd in 2013, gaf een meer integrale kijk op cultuureducatie op school. In 84 secundaire scholen werden leerkrachten, leerlingen en hun ouders bevraagd. Zowel het formele curriculum (vakken als Talen, Muzische Opvoeding, Plastische Opvoeding, Lichamelijke Opvoeding, Esthetica etc.) als het niet-formele curriculum (bijvoorbeeld culturele schooluitstappen) en zelfs het verborgen curriculum (het cultureel klimaat in de school) kwamen aan bod. Via de leerlingenenquête wordt ook de buitenschoolse cultuurpraktijk in het gezin en in de vrije tijd in kaart gebracht. De resultaten lieten zien dat cultuurparticipatie tijdens de schooltijd een positievere attitude tegenover kunst met zich meebracht (‘eerst zien, dan geloven’). Cultuurparticipatie op school blijkt dus een effectieve strategie om om te gaan met ‘desinteresse’ als een drempel voor cultuurparticipatie (cf. infra). Bij kinderen en jongeren die van huis uit minder culturele kansen krijgen, maakt een kennismaking met cultuur op school een groot verschil, zeker op het vlak van leesbevordering. Tegelijk bevestigt Cultuur leren smaken wat we leerden uit internationaal onderzoek: de impact van cultuur op school reikt veel verder dan de culturele waarde op zich. Het welbevinden van leerlingen groeit, ze leren creatief en kritisch denken en dit alles heeft een positief effect op de schoolprestaties in alle onderwijstypes. Cultuur leren smaken leert ons dat cultuur en onderwijs elkaar veel kunnen bieden. Via de school kan iedereen met cultuur kennismaken en culturele interesses verder ontwikkelen. Tegelijk legt de studie ook pijnpunten bloot. Leerkrachten hebben bijvoorbeeld een bijzondere interesse voor kunst en cultuur, maar die ‘microbe’ kunnen ze vaak niet overbrengen door een gebrek aan tijd en middelen en het ontbreken van een context voor cultuureducatie op school.

In een SWOT-analyse brachten onderzoekers, in opdracht van de toenmalige minister van Cultuur, onder meer de samenwerking van cultuureducatieve organisaties uit erfgoed, kunsten en jeugd met het onderwijs in kaart (2011). De open en informele benadering van de leerprocessen, het centraal stellen van de beleving van de leerlingen en de uitdagende methodes van kunsteducatieve begeleiders (vaak professionele kunstenaars) blijken de drie succesfactoren van sectoroverschrijdende samenwerking. Maar ook hier zijn financiële beperkingen en tijdsdruk, onaangepaste uitrusting van scholen en gebrek van de kennis van het aanbod bij de leerkrachten de belangrijkste hinderpalen. Bovendien hebben de verschillen tussen de manieren waarop sectoren zich organiseren een impact op de samenwerking tussen de kunsten en het onderwijs. De onderwijswereld is, onder andere door de grotere schaal van deze sector (in het schooljaar 2021-2022 gaat het om 2688 basisscholen en 1083 secundaire scholen), hiërarchisch georganiseerd. Er is een andere, formelere werksituatie dan in de wereld van kunst(educatie) en het jargon kan tot misverstanden leiden. Daarnaast zorgen hoge verwachtingen ervoor dat het denken in wederkerigheid niet altijd soepel verloopt. Binnen het cultuurbeleid is er in het Kunstendecreet en andere decretale kaders aandacht voor de sectorspecifieke aanpak. Organisaties in de kunstensector en het jeugdwerk, begaan met educatie, integreren mede daardoor artistieke en culturele evoluties sneller in hun programma’s dan het leerplicht- en deeltijds kunstonderwijs en bereiken daar ook andere, diverser samengestelde groepen mee. Een tweede veldtekening verscheen in 2021. Alhoewel de focus er op cultuureducatie in de vrije tijd lag, blijkt het onderwijs voor cultuurorganisaties een prioritaire partner voor samenwerkingen. In de kunsten is er een groei te zien in het resultaat van de websurvey. Zo’n samenwerking is niet enkel gericht op leerlingen; ook het aanbod van vorming voor leerkrachten is toegenomen.

Kortom, het potentieel en het belang van kunst en kunsteducatie op school is aantoonbaar, maar ook afhankelijk van een aantal randvoorwaarden en heeft nood aan impulsen. Op dat vlak is er in Vlaanderen een hele weg afgelegd, sinds Anne Bamford (hoogleraar aan de Wimbledon School of Arts) in 2006 de opdracht kreeg van de toenmalige Vlaamse minister van Onderwijs om de kwaliteit van kunst- en cultuureducatie in Vlaanderen in kaart te brengen. Zowel het beleid als de praktijk werden in de loop van het schooljaar 2006-2007 geëvalueerd aan de hand van een aantal internationaal getoetste kwaliteitsindicatoren. De resultaten legden knelpunten bloot bij bestaande programma’s op het vlak van kunst- en cultuureducatie. Bamford suggereerde mogelijke strategieën bij het uitwerken van een beleid rond kunst- en cultuureducatie en het tot stand brengen van structurele samenwerkingsverbanden tussen het onderwijs en culturele instellingen.

Bamfords kritiek op de onduidelijke inhoud, functies en doelen van cultuureducatie in het kleuter- en leerplichtonderwijs in Vlaanderen leidde tot een nieuwe missie en visie op kunst- en cultuureducatie in het onderwijs, gepubliceerd in Gedeeld verbeeld (2008). Ook gaf het Departement Onderwijs en Vorming de opdracht voor het meerjarig onderzoek Cultuur in de Spiegel (2012-2016), gecoördineerd door CANON Cultuurcel, die onderdeel uitmaakt van dat departement. Op basis van een aan de Universiteit van Groningen ontworpen model ontwikkelden educatiewetenschappers van de Vrije Universiteit Brussel en de KU Leuven een referentiekader voor geïntegreerde cultuureducatie in kleuter- en leerplichtonderwijs, met zijsprongen naar het deeltijds kunstonderwijs en de lerarenopleidingen. De theorie achter Cultuur in de Spiegel (afgekort CiS) vertrekt van een breed cultuurbegrip en onderscheidt vier culturele basisvaardigheden: waarnemen, verbeelden, conceptualiseren en analyseren. Hier is het doel van cultuuronderwijs om een cultureel bewustzijn te stimuleren door reflectie op cultuur. Het model biedt bovendien een kader dat de samenhang tussen vakken of disciplines beklemtoont. Dat stimuleert op zijn beurt de mogelijkheden om kunstpraktijken in verschillende soorten vakken te betrekken (muziektheater kan dan bijvoorbeeld aan bod komen in een vakoverschrijdend project Nederlands-Lichamelijke Opvoeding-Fysica).

Vervolgens keurde de Vlaamse regering, bij monde van de ministers van Cultuur en Onderwijs, een gezamenlijk actieplan goed: Samen voor meer en beter, dat in 2018 een vervolg kreeg. Het doel is om elk kind en elke jongere, ongeacht de thuissituatie en sociaaleconomische achtergrond, te laten genieten van cultuur. Het plan vertaalt de ambitie om scholen en culturele actoren dichter bij elkaar te brengen in een reeks van concrete initiatieven. Daarbij is CANON Cultuurcel vaak de trekker. Een van de initiatieven is het webplatform Cultuurkuur, dat de kennisdeling en samenwerking tussen spelers uit cultuur en onderwijs moet bevorderen, door spelers uit beide domeinen met elkaar in contact te brengen. Via Cultuurkuur kunnen scholen aanvragen indienen voor de subsidielijnen waarmee het Departement Onderwijs en Vorming aan een impulsbeleid wil doen. Een daarvan is DynamoPROJECT, waarin samenwerking met een cultuurpartner een voorwaarde is. In het kader van het actieplan werd het bedrag van deze subsidie verhoogd tot 2.000 euro, al blijft dat bescheiden voor maatwerk dat al snel veel werkuren vraagt. Er is ook het instrument Kunstkuur, dat vanaf september 2019 lokale samenwerkingen voor een periode van drie jaar ondersteunt. Ondertussen staat de teller op 271 samenwerkingen, waarvan 78% in het basisonderwijs. Een Kunstkuur houdt een samenwerking in tussen scholen en een academie van het deeltijds kunstonderwijs (waar kunstenaars wel vaker aan het werk zijn, weten we uit het onderzoek Loont Passie?). Hier is er echter geen verplichting om een beroep te doen op een cultuurpartner, wat door hen als een gemiste kans wordt ervaren. Een ander belangrijk initiatief vanuit het actieplan was de expertopleiding Cultuur in de Spiegel, die drie keer werd opgezet (2019-2021). Hiermee wilde men de CiS-theorie verbinden met de praktijk van leraren en cultuureducatoren. Er is in de huidige legislatuur geen vervolg gegeven aan het actieplan uit 2019 en de expertopleiding en Dag van de Cultuureducatie worden sinds 2022 niet meer georganiseerd. In augustus 2020 publiceerde de cel cultuureducatie van Departement CJM een online folder met praktische tips van leerkrachten en cultuureducatoren om de onderlinge samenwerking vlot te laten verlopen.

De voorbije jaren ging veel aandacht naar de hervorming van het secundair onderwijs op basis van zestien sleutelcompetenties. De sleutelcompetentie ‘cultureel bewustzijn‘ formuleert vier bouwstenen voor eindtermen per graad. Deze zijn niet gekoppeld aan vakken, wat veel onrust veroorzaakt bij leerkrachten muziek, plastische opvoeding en esthetica. Kunsteducatoren en kunstorganisaties maken zich zorgen over toekomst van de samenwerkingsverbanden met scholen.

Samenvattend kunnen we stellen dat onderzoek telkens de meerwaarde van kunst- en cultuureducatie binnen een onderwijscontext bevestigt: er is een impact op de cultuurparticipatie op latere leeftijd en de interactie met cultuur heeft bredere cognitieve effecten, bijvoorbeeld de ontwikkeling van zelfsturende vaardigheden. Onderzoek heeft ook de drempels om dit potentieel in praktijk te brengen in kaart gebracht. Inzicht in die drempels gaf aanleiding tot een reeks van beleidsinitiatieven. Die namen de structurele drempels voor een samenwerking tussen kunsten en onderwijs natuurlijk niet weg (bijvoorbeeld het verschil in de manier waarop de onderwijs- en de kunstensectoren zich organiseren). Maar de modellen, de opleiding voor brugfiguren en de tools om netwerkontwikkeling te faciliteren waarnaar gevraagd werd in het interactieve voortraject van de Landschapstekening waren wel degelijk voorhanden.

Hoe kan de kunstensector die kansen grijpen? De stap zetten tot een dialoog met leerlingen, leerkrachten en directies in een school om samen te werken aan geïntegreerde kunstprojecten is in eerste instantie een strategische keuze, die actoren binnen het Kunstendecreet zelf maken. Dat decreet biedt hen in principe de mogelijkheid om zowel op artistieke als op participatieve kwaliteit in te zetten. Dat is een manier om wat in andere beleidsdomeinen minder in het vizier komt, te versterken en net dat verschil te maken dat eigen is aan de kunsten. Een noodzakelijke voorwaarde hiervoor is voldoende capaciteit. Capaciteitsgebrek is net een van de drempels die spelers uit de kunsten aanstipten in het interactieve voortraject. De koopkrachtdaling van de kunstenorganisaties heeft hierin allicht remmend gewerkt. De resultaten van het onderzoek Cultuureducatie in de vrije tijd. Een tweede veldtekening (2021) die een groei signaleren in de samenwerking tussen kunstenorganisaties en scholen bieden een hoopvol perspectief.

4. Collectieve communicatie

Organisatoren van concerten, voorstellingen en tentoonstellingen willen een zo groot mogelijk publiek bereiken. Ze investeren in verschillende communicatiekanalen om zoveel mogelijk cultuurparticipanten te informeren en te werven. Ze zetten in op naambekendheid van makers, uitvoerders, oeuvre of repertoire, publiceren op papier en online, rekenen op mond-tot-mondreclame binnen netwerken. Tegelijk is het voor de hele kunstensector een uitdaging om de technologische evoluties bij te houden. Audiovisuele media en reclame beïnvloeden de smaak en het gedrag van mensen en daarmee ook de verwachtingen van cultuurparticipanten. Nieuwe communicatiekanalen vergen elk een investering en expertise. Al deze inspanningen voeden soms een indruk van dubbel werk, versnippering en onderlinge concurrentie.

In 2002 steunde de Vlaamse overheid de oprichting van een specialist in collectieve cultuurcommunicatie. Het idee was dat een centrale databank voor organisatoren het voor iedereen makkelijker zou maken om verbinding te maken met publieken. Twintig jaar later bestaat de werking van Publiq (vroeger CultuurNet Vlaanderen) uit veel meer dan de UiTdatabank. Die voedt de online agenda UiTinVlaanderen en een 1000-tal andere UiTagenda’s. De lokale besturen kunnen met het UiT-label lokale cultuurcommunicatie versterken.

Daarnaast kwamen er wegwijzers voor specifieke publieken. Vlieg biedt families heldere informatie over intergenerationele cultuurbeleving. Na de fusie met Cultureel Jongeren Paspoort in 2017, steunt UitX de activiteiten die jongeren tussen 16 en 26 jaar opzetten. De website en nieuwsbrieven van Cultuurkuur leggen de link tussen cultuurorganisaties en scholen.

Een projectoproep van Cultuurconnect in 2016 leidde o.a. tot UiTgezocht, een proeftuin met vijf Kortrijkse cultuurorganisaties, de stad Kortrijk en Publiq om digitale cultuurtips op maat te bieden. 2.395 mensen schreven zich in en dat was toen 5% van het bestaande publiek. De projectpartners gingen aan de slag met acht participatieprofielen. Elk segment heeft andere programma- en communicatiebehoeften. De betrokken medewerkers leerden in het experiment om zich in te leven in die verschillende profielen om hen op een gepaste en tegelijk uitdagende manier aan te spreken via sociale media en e-mail. Het experiment toonde de grenzen van automatische cultuursegmentatie aan en kon daardoor niet verder ontwikkeld worden tot een nieuwe digitale dienst. Het leverde wel een betere samenwerking tussen de partners op en twee boeiende whitepapers waarin de praktijkervaring breed gedeeld wordt.

Na het wegnemen van informatiedrempels kwamen ook financiële drempels aan de orde. In het kader van Participatiesurvey 2009 onderzochten economen de bereidheid van 3.500 Vlamingen om te betalen voor een theaterticket. Ze gingen na welke invloed een prijsstijging zou hebben op het aantal bezoekers. De resultaten gaven een gemengd beeld: sommige theaterliefhebbers waren bereid om meer te betalen en andere zouden dan thuis blijven. Omgekeerd zullen prijsdalingen niet leiden tot een sterke stijging van ticketverkoop aan een nieuw publiek.

Prijszetting is een strategische oefening in lijn met de artistieke missie, de financiële noden en het communicatieplan van de organisator. De uitdaging: grondige kennis van het artistieke programma omzetten in een heldere waarde- en prijscommunicatie. Het onderzoek opende het debat in kunst- en cultuurhuizen over ticketprijzen, leeftijdskortingen en abonnementen. Er was nood aan kennis en uitwisseling van praktijkervaring.

Het lukte om transparantie in de prijzen en formules te combineren met een niet stigmatiserende korting voor financieel kwetsbare toeschouwers. Daarvoor ontwikkelde Publiq de UiTPAS, de voordeelkaart voor vrije tijd buitenshuis die tegelijk mensen in armoede toegang geeft tot een kansentarief. Meer dan 100 steden en gemeenten nemen de verdeling ervan op zich. In september 2018 ontwikkelde Publiq samen met drie partners de museumPASSmusées om meer bezoekers naar tentoonstellingen te leiden. Voor een vast bedrag geeft deze kaart een jaar gratis toegang tot musea in het hele land. Na vier jaar werden de verzamelde gegevens geanalyseerd. Gestart met 120 musea staat de teller in april 2023 op 227. De deelnemende musea kunnen rekenen op extra bezoeken en meer inkomsten. Houders van de kaart gaan tot vier keer meer op museumbezoek.

Publiq en Cultuurconnect zijn twee van de drie kernspelers in de visienota ‘Naar een slagkrachtige cultuursector in digitale tijden’ die de Vlaamse regering in december 2022 goedkeurde. De derde organisatie is Meemoo die bezig is met digitalisering en digitale archivering voor cultuur en media.

5. Verdieping en vernieuwing

Naast communicatie werken kunstenaars en kunstwerkers nog op andere manieren aan het contact tussen kunsten en publiek. Onder de noemer van inhoudelijke publiekswerking en artistieke bemiddeling organiseren ze publieksactiviteiten als: rondleidingen, ateliers of voor- en nabesprekingen met kunstenaars of critici. Doel is verdieping van de zintuiglijke kunstbeleving: het publiek ervaart dat er altijd andere visies, meningen en interpretaties mogelijk zijn.

Naast deze meer aanbodgerichte voorbeelden, ontwikkelden zich ook steeds meer vraaggestuurde praktijken. In participatieve kunstpraktijken dragen deelnemers actief bij aan het artistiek creatieproces en delen dat vaak met een publiek. Deze initiatieven bevestigen de kunsten binnen sociale en culturele praktijken. In verschillende steden ontwikkelen kunstenaars, jeugdwerkers en andere geëngageerde burgers samen initiatieven tussen maatschappelijke domeinen en gemeenschappen. Ze experimenteren bottom-up buiten de gevestigde circuits en beleidslijnen. Er ontstaan nieuwe vormen van gemeenschapsvorming, democratie én kunst.

Geen voorstellingen, tentoonstellingen of concerten maar creatie: het maken in plaats van het gemaakte.

Chris Keulemans in: Keulemans, Chris, Quinsy Gario, Lara Staal, en Sofie Joye. 2020. Ruimte (maken) voor stedelijke creatie. Brussel – Gent – Antwerpen. Kunstenpunt.

In de open ruimtes voor experiment, menselijke interacties en (tijdelijke) gemeenschappen stellen deze initiatieven gewoonten in vraag, weven ze netwerken tussen gescheiden werelden en bedenken ze nieuwe logica’s. Ze bepalen daarbij zelf de voorwaarden: informele en gelijkwaardige relaties, aandacht en zorg voor verschillende noden, horizontale organisatie. Deze ervaringen staan naast nieuwe dynamieken in jeugdwerk, welzijn, zorg, stadsontwikkeling, (sociale) innovatie, toerisme… De publieke functie van de kunsten bestaat uit de kritische bevraging en het ter discussie stellen van samenhang, betekenis en gedeelde referentiekaders binnen de cultuur.

Lees meer over actuele inspirerende praktijken: Kroniek Publiek

Referenties

Bekijk een overzicht van relevante literatuur via onze Zotero bibliotheek.