Kroniek Publiek: over het muurtje kijken

Het publiek bij cross-sectorale samenwerkingen
 
Cross-sectorale kunst staat vandaag hoog op de agenda: niet alleen zien we bij kunstenaars een openheid om de brug te slaan naar domeinen buiten de kunsten, ook het beleid stuurt aan op samenwerkingen met andere sectoren (denk aan wetenschap, technologie, zorg, onderwijs…). Het nieuwe Kunstendecreet introduceerde een aparte subdiscipline “cross-sectoraal” en verschillende stimuleringsinstrumenten moedigen interactie aan tussen culturele en niet-culturele actoren. Dit soort kruisbestuivingen vormen op Europees niveau al langer een speerpunt in het beleid. 
 
De achterliggende gedachte luidt dat de verbeelding van de kunstenaar ook buiten de artistieke sfeer veel potentieel heeft en omgekeerd dat de confrontatie met andere domeinen een artistieke praktijk kan verrijken. Daarnaast roept cross-sectorale kunst ook heel wat interessante vragen op op vlak van publiek. Deze blog belicht er enkele van, op basis van enkele gesprekken die Kunstenpunt voerde met kunstenaars en organisaties. 

Om te beginnen valt het bij cross-sectorale trajecten niet altijd eenduidig te zeggen wie en wat “het publiek” nu precies is. Ciel Grommen runt een kunstpraktijk, waarbij ze telkens op een andere locatie in interactie gaat met een bepaalde context. Met het collectief Seasonal Neighbours dat ze in 2017 oprichtte was dat bijvoorbeeld de context van de seizoensarbeid. “Ik werk altijd samen, maar niet alleen met kunstenaars, ook met experten, bewoners … Daardoor word mijn werk snel in het hokje van de participatieve kunsten geduwd en worden de participanten niet beschouwd als publiek. Voor mij is die grens vaak niet erg duidelijk, ik zie hen net wel als een publiek omdat zij de groep zijn waartoe ik mij richt.” 

Grommen werkt meestal rond een bepaalde thematiek en gaat vervolgens op zoek naar mensen die daar op de een of andere manier affiniteit mee hebben. Het publiek dat zo ontstaat, staat ver af van de eerder passieve bezoekers die we doorgaans met publiek associëren. “Ze zijn heel aanwezig. Ik geef ook wel vaak aan dat mensen zich niet moeten inhouden om te reageren.” 

Los van de mate van betrokkenheid blijft het publiek bij cross-sectorale praktijken vaak niet beperkt tot het bestaande kunstpubliek. Fluitiste Ine Vanoeveren doceert aan de Hogeschool PXL en werkt als creative consultant bij technologiecampus Corda Campus. “Eigenlijk is de insteek bij beide hetzelfde: het innovatief vormgeven van het digitale en virtuele leven dat er zit aan te komen. Ik denk mee na over de beleving daarvan, specifiek vanuit kunst en evenementen. Onder het mom van do as you preach perform ik daarnaast alleen nog maar virtueel of hybride.” 

Ine Vanoeveren – repetitie ‘Mirrored Dwellers’ – Artificial Intelligems (c) Anneleen Swillen

Vanoeveren komt op die manier in contact met een volledig nieuw publiek. “Om te beginnen is het publiek beduidend jonger dan dat voor het doorsnee klassieke concert. We merken dat het eigenlijk al vanaf 40+ moeilijk wordt om mensen mee te krijgen in de shift naar VR, en het traditionele publiek voor klassieke muziek is natuurlijk nog een stuk ouder.” 

Maar het is ook niet zo dat de jonge nieuwsgierigen die wel de weg vinden voordien per se een link met kunst hadden. “In zo’n VR-omgeving zijn er ook mensen die heel gedreven zijn in gaming en langs die weg een ingang vinden naar artistieke ervaringen in VR en nieuwe kunstenaars of muzikanten leren kennen. Waar ik mee bezig ben gaat dus echt over het aansnijden van een nieuw publiek, eerder dan dat het digitale een vervanging zou zijn: het is én én.” 

Vanoeveren stelt daarbij ook vast dat het ruime publiek dat ze vandaag bereikt vaak veel meer open staat voor experimentele en vooruitstrevende kunst dan we als sector aannemen. “In het begin had ik heel erg de neiging om me voortdurend te verontschuldigen en te waarschuwen dat het wel nogal experimenteel was, of dat er bijvoorbeeld improvisatie bij komt kijken. Ik heb gemerkt dat dat eigenlijk niet nodig is. Er is echt wel een grote bereidheid om nieuwe zaken te ontdekken. Maar ik opereer vanuit een verontschuldigend standpunt omdat mijn publiek altijd zo klein geweest is. Nu het veel breder is, is het een uitdaging om je ding te blijven doen en niet op voorhand al te beginnen aanpassen. Dat blijft een moeilijke evenwichtsoefening.”

Z33 presenteert regelmatig de uitkomsten van cross-sectorale trajecten. Publiekswerker Willem Vrancken verwijst bijvoorbeeld naar Kunst aan de Maas – een project met het Regionaal Landschap Kempen en Maasland – en Wanderful.Stream, dat reststromen in de Euregio in kaart bracht en waarbij designers samen met de bedrijven op zoek gingen naar nieuwe producten die hieruit kunnen ontstaan.

We merken wel dat dergelijke projecten ook nieuwe publieken aanspreken. Het gaat dan over mensen die actief zijn in de sector waarmee wordt samengewerkt. Meestal komen zij in groep: bijvoorbeeld een bedrijf dat langs komt. We vragen dan vaak aan de curator om een woordje uitleg te geven, of we zorgen dat de gids goed op de hoogte is van het specifieke publiek. Zo kunnen ze een selectie maken op basis van de specifieke doelgroep. We halen er ook regelmatig de experten zelf bij: je moet die mensen vinden die de brug kunnen maken.”

Eerste permanente werk voor de kunstroute Kunst aan de Maas: de Levensboom van Mark Dion (c) Boumediene Belbachir

Cross-sectorale praktijken hebben dus kennelijk een drempelverlagend potentieel, al zijn er wat dat betreft zeker geen garanties. Pilar, de opvolger van VUB-KultuurKaffee, omschrijft zich als Huis voor Kunst en Wetenschap. Gijs Ieven staat er naast de programmatie van theater en performance ook in voor communicatie en publiekswerking. “Nadat KultuurKaffee gestopt is zijn we van een wit blad moeten vertrekken. Het idee van kunst en wetenschap en de intersectie van de twee leek ons een fijne insteek, die bovendien een beetje voor de hand lag gezien onze link met de VUB.” 

Pilar huist niet alleen op de campus in Etterbeek, de universiteit is ook de voornaamste financierder. “Maar door jezelf zo te profileren, begeef je je op een niche terrein. Het wordt al snel hoogdrempelig. Huis voor Kunst en Wetenschap: het staat op onze website en op onze gevel, maar is redelijk highbrow en dat schrikt jonge mensen wel wat af. Het duwt ons ook in een hokje. Waar we met het beeldende luik de link met wetenschap vrij makkelijk maken, merken we dat het bijvoorbeeld met muziek moeilijk is om dingen in dat format te krijgen. We onderzoeken momenteel zelfs of we dat keurslijf niet een beetje kunnen loslaten en enkel kunnen inzetten op de connectie tussen kunst en wetenschap waar die zich organisch aandient.”

Het SEADS-collectief (Space Ecologies Art and Design) is een trans-disciplinair collectief van artiesten, wetenschappers, ingenieurs en activisten. Zij brachten in de Pilar Box een live interpretatie van hun kunstinstallatie Ēngines of Ēternity waarbij het collectief haar archief van beeld- en onderzoeksmateriaal ter plekke ontgonnen en geremixed werd. (c) Pommelien Koolen

De interactie met nieuwe publieken kent natuurlijk nog heel wat andere uitdagingen. De praktijk van Ciel Grommen richt zich bijvoorbeeld tot zowel het typische kunstpubliek als tot de mensen die wonen en/of werken in de contexten die ze onderzoekt. “Dat zijn andere circuits, andere netwerken. Ik koppel dat heel bewust los, bijvoorbeeld in mijn communicatie, want je bereikt die publieken met een andere taal en een ander medium. Een artikel in Het Belang van Limburg of een poster die je ophangt bij Aldi zien er heel anders uit dan een post op Instagram. Met Seasonal Neighbours werken we voor lokale interventies met lokale media, zijn we lang aanwezig op een plek, gaan we relaties aan met netwerken of vinden we een ingang via sleutelpersonen. Onze online representatie daarentegen richt zich specifiek op het professionele kunstenveld.” 

Ook wanneer Seasonal Neighbours tentoonstelt in Z33 wordt er in de eerste plaats gemikt op het kunstpubliek: de seizoensarbeiders zelf zijn afwezig. “Daar kwam natuurlijk kritiek op, maar het was een bewuste keuze om hen niet gericht uit te nodigen. Een kunstencentrum is voor velen van hen onbekend terrein; de sociale codes zouden tot ongemak kunnen leiden en zelfs bedreigend kunnen aanvoelen. Sociaal ongemak is niet per definitie slecht, maar het was in dit geval niet wenselijk. Als je met een niet-kunstpubliek wil werken, moet je zelf als kunstenaar de verplaatsing maken en je kwetsbaar opstellen, eerder dan te roepen dat zij naar jou moeten komen. Dat is althans mijn visie op participatie.” 

Grommen vindt het belangrijk om parallel aan zo’n tentoonstelling ook terug te keren naar de context in kwestie, al is dat geen evidentie. “Elke kunstenaar die deel uitmaakt van het collectief heeft op een bepaalde plek een plukervaring gehad die diende als inspiratie om een project rond te ontwikkelen. Het zijn die projecten die tentoongesteld werden in Z33. Voor de helft van de betrokken kunstenaars was het heel moeilijk om met dat project terug te keren naar de oorspronkelijke context. Zij hadden meer het idee: ‘ik gooi de fles in de zee en we zien wel wie erop afkomt’. Maar ik was bang om koloniaal over te komen, want zonder die terugkoppeling gaat het enkel over extractie van kennis, van een plek, eerder dan blijvende uitwisseling.”

Ik vond het belangrijk om wel terug te keren, maar dat maakt je heel kwetsbaar als kunstenaar. Een kritiek die we vaak krijgen is dat die mensen toch niet gevraagd hebben om kunst en dat klopt ook: de reacties zullen dus niet altijd enthousiast zijn. Maar wanneer wordt er ooit gevraagd om kunst, wanneer beantwoordt kunst aan verwachtingen? Mij lijkt het belangrijk dat je als kunstenaar verantwoordelijkheid neemt voor je werk en de reacties daarop incasseert.” 

Grommen geeft het voorbeeld van Ines Marita Schärer, die een noise concert gaf in een serre waarbij verschillende plukkers aanwezig waren. “Niemand wist zich een houding te geven. Het was een fantastisch werk, zeer professioneel uitgevoerd, maar Ines bleef daarna zitten met de vraag of dat nu zin had gehad of niet. De mensen hebben wel geluisterd, maar begrepen het niet helemaal. Bij nader inzien was het zeker zinvol en we hebben nadien nog mooie reacties gekregen, maar op het moment zelf was dat een bijzonder ongewone situatie.”

Tegelijkertijd wil Grommen zich actief blijven verhouden tot het kunstenveld en zijn publiek. “We hebben een bepaalde erkenning van de kunstensector nodig om projecten zoals Seasonal Neighbours te kunnen doen. Niet alleen om subsidies te krijgen, maar ook voor professionele artistieke reflectie over verdere ontwikkelingen.” 

Maar haar manier van werken wringt soms met het klassieke presentatiemodel. “Ik werk helemaal niet toe naar een specifiek eindproduct. Ik werk rond iets en afhankelijk van wie het publiek of wat de omstandigheid is, krijgt dat een andere vorm. Dat brengt natuurlijk uitdagingen met zich mee, bijvoorbeeld voor de verkoop van werk of tentoonstellingen. Curatoren zijn doorgaans op zoek naar een werk dat af is, dat ze gewoon ergens kunnen neerzetten, maar ik heb niks liggen dat zomaar getoond kan worden in een expo. Ik moet dan iets maken, ook al omdat elke nieuwe context om een nieuwe vorm vraagt, maar dat is snel te moeilijk, te duur of het duurt te lang. Instituten erkennen het werk dat we doen, maar ze ondersteunen het vaak niet omdat ze vooral bezig zijn met zalen vullen.” 

Het feit dat er vaak geen output is die ondubbelzinnig herkenbaar is als kunstwerk, is ook een uitdaging bij het bereiken van een traditioneel kunstpubliek. Grommen: “Gewoon al mensen naar een plek krijgen, kan heel moeilijk zijn. In het kader van Le Paysage Ménagé deden Maximiliaan Royakkers en ik bij Jester een interventie in het landschap tijdens de opening van een tentoonstelling. Maar de mensen die naar de expo kwamen, zijn niet naar het terrein gewandeld. Zelfs een afstand van 200 meter is dus een drempel om het kunstpubliek op locatie te krijgen. Het samenbrengen van verschillende publieken is een moeilijke maar boeiende uitdaging. Voor mij is het zelfs een belangrijk deel van de ervaring die ik met mijn werk probeer te realiseren. ” 

Ciel Grommen – avond aan het “huis voor zomerburen”, met vaste en tijdelijke bewoners

Een presenterend huis als Z33 is zich bewust van de uitdagingen die bij het tentoonstellen van cross-sectoraal werk komen kijken. “We zijn natuurlijk een presentatieplek, dus voor ons is het opportuun dat er wordt toegewerkt naar iets dat ook presenteerbaar is,” vertelt Willem Vrancken. “Maar met cross-sectorale projecten is dat vaak een uitdaging. Je verzandt snel in infographics, kaarten en schema’s. Daar is zeker nog winst te boeken. Hoe presenteren we dat soort complexere verhalen op een toegankelijke manier? Je ziet dat het vaak gebeurt met een inleidende video: mensen kijken sneller naar een filmpje van twee minuten dan dat ze een tekst van twee minuten lezen. Vaak wordt er als deel van die projecten specifiek iemand op scenografie gezet, die daar dan antwoorden op zoekt.” 

Vrancken bevestigt ook dat bezoekers het snel moeilijk hebben met content die niet ondubbelzinnig beantwoordt aan het klassieke beeld van een kunstwerk. “Mensen gaan naar een museum met een bepaald beeld in hun hoofd, een archetype van een museum. In een museum voor schone kunsten zal dat beeld vrij goed overlappen met wat ze aantreffen. Bij ons worden ze geconfronteerd met iets heel anders, en daar proberen we dus vooraf al mee aan de slag te gaan. Een link leggen met een thema maakt het bijvoorbeeld al wat concreter: dan weten mensen tenminste waarom iets er staat.”

Ook Vanoeveren ondervindt binnen de kunsten toch enige frictie ten opzichte van haar cross-sectorale praktijk. Hoewel reguliere en digitale cultuurbeleving perfect naast elkaar kunnen bestaan, merkt ze toch een zeker wantrouwen tegenover de pistes die ze tegenwoordig verkent. “Het idee van kunst met een grote K blijft toch nog zeer aanwezig. Het digitale is snel te populair of het neigt naar entertainment… Dat is jammer. Binnen kunst en cultuur zijn de budgetten om in te zetten op digitale beleving er ook niet, terwijl dat bijvoorbeeld binnen onderzoek en de privé wel het geval is. Het is absoluut mogelijk om bruggen te slaan en dan kan er heel veel, maar dan moeten de kunsten ook willen. Ik heb het gevoel dat de bereidwilligheid om een nieuw publiek aan te slaan niet altijd aanwezig is.” 

Ook bij het traditionele kunstpubliek heerst volgens Vanoeveren een zeker wantrouwen. “De perceptie leeft dat werken met VR de artistieke waarde van een werk naar beneden zou halen, wat absoluut niet het geval is. Het gaat voor een groot stuk om onwennigheid en zelfs angst, denk ik. Mensen vragen zich af of dat nu allemaal wel nodig is, tot ze het eens meemaken. Dat is altijd de moeilijke eerste stap: mensen overtuigen om het eens te proberen en hen doen inzien dat het een andere wereld is, een andere beleving die een andere aanpak vraagt. Je mag gewoon niet vergelijken met wat er in de fysieke wereld gebeurt.”