Eindelijk meer/minder marktdenken in de cultuursector – brief Stijn Baert

“Dat jonge kunstenaars meteen een businessplan moesten voorleggen met een strategie omtrent hoe op middellange termijn zoveel mogelijk burgers van hun kunst te laten genieten. Ik vind het stuitend, als je ziet hoeveel zuurstof het in de Vlaamse cultuursector heeft gebracht. “

Koningin Fabiola is nog steeds overleden. Dat had men in 2020 met enige zekerheid kunnen voorspellen over 2030. En dat mijn eigen cultuurbeleving nog steeds even eclectisch is als toen in het coronajaar, met zowel de betere opvoeringen van de Parelvissers als die van Milk Inc in het Sportpaleis door mijn autoboxen, dat was ook voorspelbaar. Maar wie had kunnen denken dat de cultuursector in 10 jaar tijd zo versterkt zou worden?

Met dank aan het bannen van het economische marktdenken. En tegelijk met dank aan het introduceren van meer marktdenken. Chapeau!

En neen, de grote stappen die gezet werden in de cultuursector de afgelopen 10 jaar waren voor een keer geen optelling van mini-stapjes. Daarvoor was de disruptie te groot in 2024, bij de vorming van de regering-De Croo II op federaal niveau en de regering-Mahdi I op Vlaams niveau.   

Na de comeback van Frank Vandenbroucke als federaal minister van onder andere Sociale Zaken in 2020, bracht Mahdi I de comeback van gewezen en huidig minister van Cultuur Joke Schauvliege. En wat voor een comeback!

Daar waar de Frank Vandenbroucke van 2020 heel erg leek op die van 2009 – niet in het minst qua kostuums die de oversteek mee maakten – werd minister Schauvliege-de-nieuwe een verbeterde versie van minister Schauvliege-de-oude. Want veel doortastender. Veel meer getrouw aan zichzelf ook.

In feite heeft ze een beleid gevoerd zoals ik het zou voeren. Een resolute keuze voor meer marktdenken in de cultuur. Vanuit een visie die eigenlijk al altijd de hare was: cultuur zal (minstens een beetje) populair zijn, of zal niet zijn. Enfin, toch niet met dank aan Vlaams belastinggeld.

Belastinggeld weghalen daar waar het amper Vlamingen bereikt, het idee werd bij de voorstelling van het regeerakkoord in 2024 niet goed onthaald in de sector. De bloederige beelden van KVS-leider Michael De Cock die zich in twee liet zagen door NTGent-leider Wim Opbrouck – nog zo’n comeback – om de halvering van de middelen voor sommige kleinere, meer op complexe cultuur gerichte huizen aan te klagen, ze gingen de wereld rond. 

Nochtans, het plan om meer beginnende kunstenaars substantieel te ondersteunen werd ook meteen bij de start van de regering-Mahdi I gelanceerd. Een briljant idee van Schauvlieges kabinetschef Pat Donnez bleek het. Dat sommigen het plan nog steeds het “pas donné”-plan noemen, omdat de jonge kunstenaars meteen een business plan moesten voorleggen met een strategie omtrent hoe op middellange termijn zoveel mogelijk burgers van hun kunst te laten genieten, ik vind het stuitend, als je ziet hoeveel zuurstof het in de Vlaamse cultuursector heeft gebracht. Bovendien: voor wat, hoort wat, daar hoeven jonge kunstenaars geen uitzondering op te zijn.

Akkoord, niet alleen Schauvliege en Donnez verdienen een pluim voor dit plan. De manier waarop Jelle De Beule als peter een smoel gaf aan de strategie en vele jonge kunstenaar verleidde tot het indienen van een businessplan, het verdient een pluim. De Beule was daar ook perfect voor geschikt: zijn humor houdt het perfecte midden tussen complex en commercieel. Toen ik een beginnende prof was, joeg ik mijn eerste assistenten elke maand wel eens de kast op door te zeggen dat televisie à la Neveneffecten, waar zij toen mee dweepten, weliswaar geestig was, maar dat ik die ook mee zou kunnen verzinnen. Nu zeg ik dat nog steeds, maar er volgt altijd een nuance dat wat De Beule voor de Vlaamse cultuursector deed halfweg het afgelopen decennium, niemand nog maar een fractie zo goed had kunnen doen.  

En wat dan gezegd van de extreem gestegen deelname van de Vlaming aan cultuur, zowel die van het complexere als van het meer volkse genre? Ik durf er mijn hoofd op te verwedden dat zonder het nieuwe financieringssysteem van Schauvliege, met die heldere focus op de evolutie in bezoekersaantallen van de cultuurhuizen, er nooit sprake was geweest van hun massieve keuze voor hybride programmering. Minder complexe voorstellingen als locomotief voor meer verfijnde voorstellingen, het joeg de verkoop van seizoenstickets de hoogte in. Net zoals de uitgediepte samenwerkingsverbanden tussen huizen met een traditie in het zwaardere en huizen met een traditie in het lichtere genre. Gevolg: de Vlaming die het meer complexe gegeven eerder als ver van zijn (m/v) bed bestempelde ging het massaal omarmen. In feite was het dat wat het model-Schauvliege in de cultuur bracht: minder denken in termen van hoge en lage cultuur, meer omarmen. De beelden van Nic Balthazar en Lieve Blancquaert, tot voor kort toch vooral aanhangers van het meer ernstige werk, die in NTGent pretentieloos kniezwengelden op de muziek van Kate Ryan, het was een prachtige metafoor.

Ook de veel dynamischere aanwezigheid van de cultuurhuizen op de sociale media en hun globaal meer bijdetijdse commerciële benadering van hun klandizie, ze was onafwendbaar door het marktdenken dat Schauvliege danig vergrootte, maar finaal zorgde deze voor zoveel meer beroepstevredenheid bij zovele artiesten. Akkoord, er moesten een paar compromissen gesloten worden met de commercie, maar hun werk komt nu veel meer tot zijn recht.

Bovendien staat ertegenover dat kunstenaars thans niet meer massaal te vinden zijn in wat wij arbeidseconomen “het tweede segment van de arbeidsmarkt” noemen. In de segmentatietheorie is er sprake van een eerste segment, met vaste contracten, hoge lonen en algemeen comfortabele werkomstandigheden. Het tweede segment is het spiegelbeeld. Bij een crisis, op nationaal niveau of bij de werkgever, zijn werknemers uit het tweede segment veel kwetsbaarder. Lees: veel sneller zonder baan. Last in, first out, zoiets.

Hoe goed dat artistiek Vlaanderen de afgelopen jaren een grote stap van het tweede naar het eerste segment zette.

Wie had gedacht dat het optreden van Maaike Cafmeyer in De Afspraak van 4 mei 2020 zo’n effect zou hebben? Haar aanklacht bij de start van de coronacrisis van de precaire arbeidssituaties waarin acteurs en actrices zich bevinden, omdat ze van het ene projectcontract naar het andere gaan (of niet gaan), maakte weliswaar meteen wat reacties los, maar een echte opvolging kwam er niet.

Sterk dat onze huidige federale minister van Werk, Danira Boukhriss, sindsdien altijd met haar contact is blijven houden en van “een vaste verbintenis voor de artiest” meteen een speerpunt maakte bij de bekendmaking dat zij als wit konijn de federale kieslijst voor Vooruit in 2024 zou aanvoeren in Vlaams-Brabant. 

Dat door de reglementeringen die zij oplegde aan projectcontracten nu ook in de cultuursector contracten van onbepaalde duur de norm zijn geworden, het is een hele stap vooruit. Minder overgeleverd zijn aan de grillen van de economische conjunctuur (en aan die van de artistiek leider), het heeft ervoor gezorgd dat kunstenaars nu meer bezig kunnen zijn met hun vak (en minder met piekeren over economische zekerheid). Akkoord, het is een keuze voor een wat minder flexibele arbeidsmarkt, maar in feite is de cultuursector hierdoor wat meer op wat we in andere sectoren aanvaardbaar vinden gaan lijken. 

Alweer een situatie met vooral winnaars dus. Al had het afschieten van het bovenlichaam van Michael De Cock vanaf het podium van de KVS naar het einde van de zaal om de parlementaire goedkeuring aan het plan-Boukhriss te vieren nu ook weer niet gemoeten…

Je leest: Eindelijk meer/minder marktdenken in de cultuursector – brief Stijn Baert