De hedendaagse beeldende kunst in Vlaanderen: de voorgeschiedenis, tot 2006.

Deze veldschets situeert de drijfveren, mensen, organisaties en overheden die vorm geven aan de Vlaamse beeldende kunstscène.
Het eerste deel gaat in vogelvlucht over de voorgeschiedenis sinds de Tweede Wereldoorlog tot 2006. In deel 2 vind je een overzicht van het actuele veld van organisaties, kunstenaars en kunstmarkt, en enkele uitdagingen.

Inleiding

Onder ‘hedendaagse beeldende kunst’ verstaan we een brede diversiteit aan kunstpraktijken en subdisciplines, van schilder- en beeldhouwkunst tot installatie, grafisch werk, video, film, performance, geluidskunst, kunst in de publieke ruimte en cross-overs met andere sectoren.

Voor een relatief klein land als België is het beeldende kunstveld hier erg rijk en kwaliteitsvol. Decennialang heeft het zich ontwikkeld van onderuit: vanuit de overtuiging en bevlogenheid van sterke individuele spelers. Pas eind jaren 1990 groeit er vanuit het beleid een welomschreven strategie voor de ontwikkeling van het hedendaagse beeldende kunstveld en zijn verschillende spelers.

In Brussel en Vlaanderen bestaat het beeldende kunstveld vooral uit kleine en middelgrote spelers in de periferie van Londen, Parijs, Amsterdam of Düsseldorf, waar enkele krachtige publieke spelers met internationale faam huizen.

De voorbije jaren is Brussel echter aan een stevige opmars bezig als nieuwe hotspot voor beeldende kunst. De groeiende buitenlandse interesse voor zijn aanbod en context drijft op een vruchtbare kruisbestuiving tussen betaalbare ruimte, residentiemogelijkheden, internationaal georiënteerde tentoonstellingsplekken, verzamelaars en galeries uit binnen- en buitenland.

Een museum voor hedendaagse kunst was er lang niet (cfr. Wiels’ statement-tentoonstelling The Absent Museum in 2017), maar daar is in 2018 verandering in gekomen met KANAL-Centre Pompidou.  

Een veld in wording (1950 – 2006)

Het einde van de Tweede Wereldoorlog markeert de overgang van moderne naar hedendaagse kunst. In 2006 lanceert Vlaanderen een overkoepelend beleid voor de kunsten met kansen voor verdere professionalisering.

Ook instellingen van vóór de oorlog hadden grote impact en blijven een belangrijke rol spelen. Zo is de oprichting van het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel in 1928 een mijlpaal. Het PSK, vandaag BOZAR, is in die jaren zijn tijd voor: het brengt alle kunstdisciplines evenwaardig onder één dak, stelt zich zonder eigen collectie open voor de kunst van vandaag en morgen en wil de Belgische kunst verbinden met de internationale kunstscene. 

1950-1970, gedreven door individuen

Eind jaren 1950 en in de jaren 1960-1970 organiseren enkele gedreven kunstenaars en kunstliefhebbers tentoonstellingen en lezingen met heel wat kunstenaars uit de internationale kunstscene, zoals Joseph Beuys, James Lee Byars of André Cadere. Ze richten daarvoor galeries op die internationaal vernetwerkt zijn met de kunstscenes in Amsterdam, Keulen en Düsseldorf.

Zo openen kunstenaar Bernd Lohaus en kunstcritica Anny De Decker de Antwerpse galerie Wide White Space Gallery (1966-1976), gericht op avant-garde en hedendaagse kunst. In Aalst zet kunstcriticus Roger D’Hondt New Reform Gallery op, waar van 1970 tot 1979 performance, concrete poëzie, video, film, theater, experimentele muziek en conceptuele kunst te zien is.

Ingekaderde affiche van de tentoonstelling van Antwerps kunstenaar Panamarenko “Opgepast! Bochten! Blijf op het voetpad!” in Wide White Space (1967). Panamarenko schilderde deze affiche zelf.
Door Nieuwe haas – Eigen werk, CC BY-SA 4.0

En in Brussel start kunstenaar en criticus Fernand Spillemaeckers in 1970 Galerie MTL, een platform voor meer dan honderd tentoonstellingen waaraan vooral de protagonisten van de zogenaamde conceptuele kunst hun medewerking verlenen.

Naast galeries worden ook kunsttijdschriften in het leven geroepen door kunstliefhebbers en critici, dé plekken om nieuwe ontwikkelingen in de beeldende kunst publiek te maken en er een gemeenschap rond te creëren. 

Op deze tendens van individuele initiatieven vormt het Antwerpse stadsbestuur de enige uitzondering: het richt in 1950 het Middelheimmuseum op als een tentoonstellingsplek in openlucht voor beeldhouwkunst. Het is een van de eerste publieke instellingen voor moderne én hedendaagse kunst in Vlaanderen.

Ook voor veel latere musea en organisaties zullen individuele kunstliefhebbers en verzamelaars het voortouw nemen. Zo sticht advocaat Karel Geirlandt in 1957 met een groep verzamelaars en andere gelijkgezinden de Gentse Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst (VmHK), mede uit ongenoegen over het jarenlange conservatieve beleid van het Gentse Museum voor Schone Kunsten. In 1975 krijgt deze vereniging de Stad Gent zo ver om binnen de muren van het bestaande Museum voor Schone Kunsten het eerste Museum voor Hedendaagse Kunst in Vlaanderen op te richten: het huidige S.M.A.K. Met Jan Hoet aan het hoofd krijgt het museum pas in 1999 een eigen gebouw. 

In 1967 opent het echtpaar Jules en Irma Dhondt-Dhaenens vlakbij de dorpskern van Deurle aan de Leie het museum Dhondt-Dhaenens. Het herbergt hun eigen collectie Vlaamse kunstenaars en geeft ook plek aan diverse culturele en artistieke activiteiten.

In Hasselt richten burgers in 1976 ook CIAP op, een presentatieruimte voor hedendaagse kunst voor een breed lokaal en bovenlokaal publiek. CIAP is een ledenvereniging naar het Duitse model van het ‘Kunstverein’.

Jaren 1970-1980: initiatief van Vlaanderen, provincies en steden en gemeenten

De Belgische staatshervorming van 1970 wordt een eerste stap naar culturele autonomie. Van 1971 tot 1980 is de Nederlandse Cultuurgemeenschap de voorloper van de huidige Vlaamse Gemeenschap. Zij richt in Antwerpen het ICC op, de eerste publieke instelling in Vlaanderen voor tentoonstellingen van hedendaagse kunst. Ludo Bekkers en vervolgens Flor Bex nemen de directie waar.

Medio jaren 1980 resulteert die werking in het M HKA, het Museum voor Hedendaagse Kunst in Antwerpen, met opnieuw Flor Bex aan het hoofd. Vandaag is het M HKA het grootste Vlaamse museum voor hedendaagse beeldende kunst en opereert het volgens een beheersovereenkomst met de Vlaamse overheid. 

Vrijwel gelijktijdig sticht de Provincie West-Vlaanderen in Oostende het Provinciaal Museum voor Moderne Kunst of PMMK — vandaag Mu.ZEE. Het zwaartepunt van zijn collectievorming bestaat uit Belgische beeldende kunst van 1830 tot vandaag en toont de verbinding tussen moderne en hedendaagse kunst.

In 1986 richt de Provincie Antwerpen in een pakhuis aan de Waalse Kaai het Fotomuseum in, om onderdak te verlenen aan een collectie die al opgestart werd in 1965.

Tentoonstelling in het Fotomuseum (c) Paul Hermans – Eigen werk, CC BY-SA 4.0

Provincies openen ook tentoonstellingsruimtes voor hedendaagse kunst. In het Hasseltse Begijnhof versmelten in 1996 het Provinciaal Museum en het multidisciplinaire Centrum voor Kunsten-Begijnhof (sinds 1958 een tentoonstellingsvleugel voor hedendaagse kunst) tot het Provinciaal Centrum voor Beeldende Kunsten (PCBK), het huidige Z33. In West-Vlaanderen volgt het provinciaal platform voor actuele kunst BE-PART in Waregem dat zijn deuren opent in 2014.

In de jaren 1970 start de voorloper van de Vlaamse Gemeenschap een eigen aankoopbeleid van kunst, vooral om als overheid kunstenaars te ondersteunen. Vanaf 1992 verschuift dit sociaal beleid naar een collectiebeleid, gericht op de aankoop van kwalitatief sterke werken die een adequaat beeld geven van de Vlaamse kunst in een internationale context.

Daarnaast investeert Vlaanderen in de jaren 1970, mede door de regionalisering van het federale beleidsdomein cultuur, in de oprichting van cultuurcentra. Die zijn bedoeld om cultuur te democratiseren via cultuurspreiding en actieve cultuurbeoefening. De Warande in Turnhout (1972) is een van de eerste cultuurcentra die de deuren openen. Sommige cultuur- en gemeenschapscentra worden ook uitgerust met een eigen tentoonstellingsruimte, zoals in Hasselt, Turnhout, Aalst of Knokke-Heist. Andere hebben een foyer waarin ook kunst getoond kan worden. CC Strombeek slaagt erin om een multifunctionele doorgangsruimte en kelder om te vormen tot tentoonstellingsruimtes voor programma’s met landelijke en internationale uitstraling.

Verder starten cultuurcentra uitleendiensten voor hedendaagse kunstwerken op, waaruit begin de jaren 1980 Kunst in Huis ontstaat om die filialen samen te beheren. Ook ontstaan er educatieve werkingen voor jongeren en families, hier en daar met focus op kunst in het leerplichtonderwijs. Zo is er bijvoorbeeld de Turnhoutse educatieve organisatie Kunst maakt school (1988), het latere Kunst in Zicht

In lijn met haar spreidings- en democratiseringsvisie stimuleert de Vlaamse overheid ook de integratie van kunst in haar gebouwen via een decreet uit 1986. Dat stipuleert dat er bij elk nieuw gebouw dat de overheid zelf neerzet of voor minstens 30% mee subsidieert, een bepaald percentage van de bouwkosten naar geïntegreerde kunstwerken moet gaan. Zo krijgt kunst een permanente plaats in openbare gebouwen en groeit er een praktijk van kunst in de publieke ruimte. Meer dan tien jaar later, in 1999, wordt een Kunstcel toegevoegd aan het team van de eerste Vlaamse Bouwmeester bOb Van Reeth, die overheden begeleidt bij die integratie van kunst en zo meer kwaliteit toevoegt. Deze Kunstcel wordt later omgedoopt tot ‘Platform Kunst in Opdracht’ en is sinds 2016 onderdeel van het Departement CJM.

1980-2000, initiatief vanuit de sector

Net als in de jaren 1960 gaat er vanaf de jaren 1980 een sterke dynamiek uit van kunstenaars en curatoren die de hedendaagse beeldende kunst zichtbaar maken via tentoonstellingen en artistieke projecten. Ze doen daarvoor beroep op hun eigen netwerk en gedrevenheid.

Bij gebrek aan publieke instellingen voor hedendaagse kunst maken ze gebruik van bestaande culturele instellingen, of ze richten eigen non-profit structuren op. Zo werkt Jan Hoet met de collectie van het Museum voor Hedendaagse Kunst in het Gentse Museum voor Schone Kunsten en trekt hij in 1986 met de tentoonstelling Chambres d’Amis buiten de muren van het museum naar huiskamers van Gentse stadsbewoners.

Tussen 1986 en 1988 exposeert Jan Debbaut als directeur Tentoonstellingen, bijgestaan door curatoren als Bart Cassiman en later Dirk Snauwaert, een nieuwe generatie beeldend kunstenaars in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten.

In 1985 organiseert Chris Dercon een tentoonstelling als Doch Doch tijdens het Leuvense dansfestival Klapstuk, een jaar later gevolgd door In de Maalstroom in het Paleis voor Schone Kunsten. Door het beperkte aantal instellingen voor beeldende kunst in Vlaanderen vinden getalenteerde curatoren maar moeilijk een plek. Ze trekken naar het buitenland. 

Toch richten enkele curatoren en kunstenaars eind jaren 1980 en 1990 nieuwe organisaties op, gefinancierd met projectsubsidies of private middelen:

  • Montevideo (1981-1984) door Annie Gentils en Stan Peers,
  • Kanaal Foundation in Kortrijk  (1987-1998) door curator Catherine de Zegher,
  • Roomade (1996-2006) door curator Barbara Vanderlinden,
  • Croxhapox in Gent (1990) door een groep kunstenaars,
  • het kunstenaarsinitiatief Etablissement d’en Face in Brussel (1991) door kunstenaars Alec De Busschère, Delphine Bedel, Christophe Draeger en Patrick Everaert,
  • de Brusselse organisatie voor tentoonstellingen en distributie van video Argos (1989) door Koen Van Daele en Frie Depraetere,
  • Kunsthalle Lophem in Loppem (1992) door Roland Patteeuw,
  • Interactive Media Art Lab iMAL in Brussel (1999) door Yves Bernard,
  • het NICC met zijn bijhorende exporuimte (1998) door een grote groep kunstenaars die zich verenigen,
  • Objectif Exhibitions in Antwerpen (1999-2016) door curator Philippe Pirotte, kunstenaar Win Van den Abbeele en kunsthistoricus Patrick van Rossem. 

Ook in de jaren 1980 en 1990 zijn er enkele gedreven individuen actief in belangrijke galeries in België, zoals Galerie Micheline Szwajcer in Antwerpen, Albert Baronian in Brussel, Galerie Richard Foncke, Het Gewad in Gent of Bruges la Morte in Brugge.

Eind jaren 1990 worden twee monografische musea opgericht. In 1996 wordt in Drogenbos het FeliXart Museum gebouwd, gewijd aan de actualisering en contextualisering van het werk van schilder Felix De Boeck. De Stichting Raveelmuseum bouwt in 2000 in Machelen ook het Roger Raveelmuseum met steun van de Vlaamse Overheid en de gemeente.

Sommige musea voor oude kunsten, zoals de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel en de Brugse Musea – Groeningemuseum, voeren ook een aankoopbeleid rond hedendaagse beeldende kunst. Ze exposeren die in hun collectiepresentaties en tijdelijke tentoonstellingen.

Montevideo (c) Annie Gentils Gallery Antwerpen

Beleidsontwikkeling Vlaanderen jaren 1990 tot 2006

In 1982 wordt de Vlaamse Commissie Beeldende Kunst (VCBK) opgericht, een adviserende commissie van professionelen uit de beeldende kunstsector die de minister bijstaat in zijn beslissingen over kunstaankopen en prijzen aan kunstenaars.

Pas vanaf 1992 ontwikkelt de VCBK onder voorzitter Jef Cornelis een subsidiebeleid voor steun aan beeldende kunstenaars, dat eind jaren 1990 uitgebreid en verfijnd wordt tot een ‘predecretale regelgeving voor de beeldende kunstsector’. Dit beleid bestaat uit jaar- en projectsubsidies voor organisaties, een algemeen aankoopbeleid én subsidies voor kunstenaars in de vorm van beurzen (opstart en verdieping), projectsubsidies, internationale projecten, tussenkomsten in reis- en verblijfskosten en kunstenaarsverblijven in buitenlandse residenties. Later wordt daar nog een regeling aan toegevoegd voor steun aan galeries die Vlaamse kunstenaars promoten op belangrijke buitenlandse kunstbeurzen.

Nog begin jaren 1990 wordt het Podiumkunstendecreet goedgekeurd. Naar Nederlands model kunnen gezelschappen en instellingen in de podiumkunsten voortaan beleids- of projectplannen indienen en na kwaliteitsbeoordeling door een expertencommissie aanspraak maken op een structurele subsidie voor vier jaar of projectmatige steun voor één jaar.

Organisaties voor beeldende kunst moeten wachten tot 2006 op de lancering van het Kunstendecreet als één overkoepelend subsidiekader voor alle kunsten, vóór ook zij van meerjarige subsidies gebruik kunnen maken. Dat vertraagde steunbeleid verklaart mee de kloof tussen de podiumkunsten en de beeldende kunst. Terwijl de podiumkunsten dankzij het Podiumkunstendecreet dan al ruim tien jaar hebben kunnen bouwen aan een veld van makers en organisaties, kan de beeldende kunst daar pas vanaf 2006 mee van start gaan, op een moment dat de gestage aangroei van kunstsubsidies stagneert en vanaf 2010 zelfs zal ombuigen door besparingen. 

Ondanks die inhaalbeweging voor beeldende kunst in 2006, én alle beloftes en maatregelen voor een gelijkwaardige behandeling, zal die kloof door alweer nieuwe besparingen niet gedicht worden, maar zelfs nog uitdiepen. Ook de projectsubsidies en beurzen voor beeldend kunstenaars zullen door de jaren blijven schommelen in aantal en toegekende bedragen. Alleen in 2013 bereiken ze nog het niveau van vóór 2010. Anno 2019 zijn er slechts 25 organisaties (op  207 in totaal) die zich met werkingssubsidies via het Kunstendecreet exclusief op beeldende kunsten richten. Deze kunsthallen, productieplatformen, werkplaatsen en residenties vertegenwoordigen samen iets minder dan 7% van alle werkingssubsidies. Daarnaast zijn er nog multidisciplinaire kunstencentra, tijdschriften en presentatieplatformen die gedeeltelijk inzetten op beeldende kunsten. 

Om de positie van de beeldende kunst te versterken worden verschillende initiatieven genomen. De kunstenaars richten in 1998 het NICC op om hun belangen te verdedigen, met als concrete aanleiding de sluiting van het ICC. NICC werkt rond de sociaal-economische positie van de kunstenaars, werpt zich op als gesprekspartner voor positie van kunstenaars in het subsidiebeleid, ontwikkelt een atelierbeleid en klaagt het gebrek aan presentatiemogelijkheden door projectruimtes op te richten in verschillende provincies.

Als aanloop naar het Kunstendecreet richt de overheid in 2002 een steunpunt op voor beeldende kunst dat werkt rond de professionalisering en internationalisering van de sector en rond de samenhang in het veld, het Initiatief Beeldende Kunst (IBK). IBK fuseert met IAK en vervolgens in het eengemaakte steunpunt Kunstenpunt voor muziek, beeldende kunst en podiumkunsten.

In 2006 richten beeldende kunstorganisaties de Verenigde Organisaties Beeldende Kunst (VOBK) op, om de belangen van de organisaties te verdedigen binnen het nieuwe decreet, en dat later zal fuseren met andere werkgeversorganisaties in Overleg Kunstorganisaties (oKo). Contemporary Art Heritage Flanders (CAHF) is een kennisplatform rond de collecties van vier hedendaagse kunstmusea in Vlaanderen: S.M.A.K., Mu.ZEE, Middelheimmuseum en M Leuven.

De eerder vermelde musea — M HKA, Middelheimmuseum, Museum Dhondt-Dhaenens, Mu.ZEE, S.M.A.K. — krijgen vandaag werkingssubsidies via het Erfgoeddecreet. Naar aanleiding van de interne Vlaamse staatshervorming werden provinciale cultuurinstellingen vanaf 2014 overgeheveld naar ofwel een stedelijke overheid ofwel naar de Vlaamse Gemeenschap.

Besluit

Het veld van de hedendaagse beeldende kunst is van onderuit gegroeid door de inzet van gedreven individuen zoals curatoren, kunstenaars, verzamelaars en galeristen, en vanuit diverse stedelijke, provinciale en Vlaamse beleidsvisies.

Door gebrek aan structurele beleidskaders konden boeiende initiatieven niet steeds doorontwikkelen, is er knowhow verloren gegaan en is er versnippering ontstaan met meer zin voor concurrentie dan collectiviteit.

De jongste vijftien jaar werd de omslag gemaakt naar een boeiend ecosysteem van private, publieke en non-profit actoren die nu meer samenwerken en bouwen aan het beeldende kunst-landschap van morgen, met een sterke band met de samenleving. In deel 2 vind je een overzicht van het actuele veld van organisaties, kunstenaars en kunstmarkt.

Je leest: De hedendaagse beeldende kunst in Vlaanderen: de voorgeschiedenis, tot 2006.