Werkingssubsidies/ de budgetten van onze beoordelaars, en hoe die werden bepaald

(c) Ashkan Forouzani

Aan de slag. De budgetten van onze beoordelaars, en hoe die werden bepaald
Op 18 januari publiceerde het Departement Cultuur, Jeugd en Media (DCJM) de verdeling van budgetten over beoordelingscommissies voor de periode 2023-2027. Of correcter: de werkingsmiddelen, toe te kennen in het kader van het Kunstendecreet, dat in 2021 werd vernieuwd en waarvoor deze commissies momenteel aanvraagdossiers aan het wegen zijn. Op 2 februari deelde DCJM meer detail over hoe deze verdeling precies gebeurde. Kunstenpunt vat samen, analyseert en blikt vooruit.

Dit is de allereerste beoordelingsronde binnen het recent hervormde decreet. De hervormingen wortelen in de Strategische Visienota Kunsten van minister Jambon, en zijn o.a. geïnspireerd door insteken van het Departement en van een groep experten uit de sector, de Alden-Biesen groep genaamd. Er is uitvoerig over geschreven en gedebatteerd op cultuurpodia (zie bvb. ons publiek gesprek van september 2020) en in de commissie cultuur van het Vlaams Parlement (zie bvb. deze hoorzitting van 18 maart 2021). Tegen sommige vernieuwingen kwam veel protest, evengoed zijn er zaken doorgevoerd waar al lang voor werd gepleit.

Eén van de vernieuwingen die werden omarmd is het feit dat beoordelingscommissies een budget krijgen toegewezen. Immers, mits ze voldoende middelen ter beschikking hebben en mits ze het geheel van het landschap waarover ze adviseren kunnen overschouwen, geeft dat hen de tools in handen om de funderingen voor het landschap van de toekomst klaar te leggen. Ze hoeven niet langer dossiers te rangschikken zonder te weten welke ervan wel en niet binnen het beschikbare budget vallen.

Uiteraard betekent dat dat de Overheid de budgetten per commissie vooraf moet toewijzen. Over die verdeling besliste Minister Jambon op basis van een voorstel van DCJM. Hoe is men te werk gegaan?

Samengevat: de budgetten

De beschikbare middelen in het Kunstendecreet vanaf 2023 zijn gelijk aan wat begroot was aan werkingssubsidies voor 2022 ¹: zo’n 167 miljoen euro. Ruim 61 miljoen hiervan wordt gereserveerd voor de Vlaamse Kunstinstellingen², een kleine 3,5 miljoen voor de organisaties met specifieke kernopdrachten³. Bijna 103 miljoen blijft over voor werkings- en kortlopende subsidies⁴. Voor deze laatste categorie moet minimaal 12,5% opzij worden gehouden – een gegarandeerd percentage dat er kwam op vraag uit de sector⁵. 

Aldus blijft zo’n 90 miljoen euro over voor subsidies voor “gewone” kunstenorganisaties (i.e. geen kunstinstellingen), die middelen kunnen aanvragen voor één of twee beleidsperiodes. Gezamenlijk vroegen deze organisaties bijna 152 miljoen euro aan, wat betekent dat er iets minder dan 60% beschikbaar is om alle aanvragen volledig te kunnen honoreren. Vorige ronde was dat 56%. 

Over de verdeling van die resterende 90 miljoen euro zal de minister ten laatste op 30 juni beslissen, op basis van adviezen van beoordelingscommissies en van de zogenaamde landschapscommissie. Die laatste, ook een belangrijke vernieuwing, kadert in de verzuchting naar meer aandacht voor landschapszorg – meer daarover verderop. Voor deze landschapscommissie (samenstelling en opdracht: zie hier) is 5% van die 90 miljoen euro gereserveerd. Blijft over voor de disciplinaire beoordelingscommissies: 85,5 miljoen in totaal. 

Samengevat: verdeling budgetten over commissies

Voor de verdeling van die 85,5 miljoen euro over de vijf grote disciplines waren er drie parameters: (1) de verdeling van het budget in de vorige ronde (= de “historiek”, die krijgt een wegingsfactor van 35%); (2) gevraagde bedragen per (hoofd)discipline ⁶ in de huidige ronde (met wegingsfactor 65%); en (3) accenten die de minister legt in zijn Visienota.

Hoe werd de “historiek” per discipline bepaald? Men nam per discipline 70% van het in 2016 geadviseerde totaalbedrag (d.i. dat wat beoordelingscommissies destijds adviseerden uit te keren voor de ronde 2017-2022 ⁷) en telde daar 30% van het in 2021 uitbetaalde bedrag bij (d.i. het bedrag dat toenmalig minister Gatz in 2017 besliste toe te kennen, opgehoogd naar aanleiding van financiële verschuivingen in de jaren erna⁸). 

De “historiek” van organisaties die sinds vorige ronde gekozen hebben voor een andere discipline (die bvb. van “podiumkunsten” verhuisden naar “multidisciplinair”) weegt mee binnen die nieuwe discipline. 

Tweede parameter: de geaggregeerde gevraagde bedragen per discipline voor deze nieuwe ronde. Zoals gezegd wegen zij voor 65% door in de uiteindelijke verdeling van budgetten, tegenover 35% “historiek”. Als resultaat gaat 7,8% van het budget naar audiovisuele en beeldende kunsten, 2% naar architectuur en vormgeving, 21,6% naar muziek, 41,3% naar podiumkunsten, en 27,2% naar trans- en multidisciplinaire kunsten. 

En hoe zit dat met fusies? De “samenstellende delen” stromen uit en wegen elk apart op de historiek van de disciplines waarin ze actief waren. Voor het 65% aandeel van het gevraagde bedrag weegt de fusieorganisatie als één geheel op de discipline waarin ze in deze nieuwe ronde indient.

Hierop volgde in een derde stap een ingreep op basis van accenten die de minister legt in zijn Visienota. Het procentuele aandeel van audiovisuele en beeldende kunsten is opgetrokken naar 8,5%, dat van architectuur en vormgeving naar 2,5%. Daartegenover staat een daling in de disciplines muziek, podium, trans- en multidisciplinaire kunsten. In totaal gaat het over ongeveer 1 miljoen euro die op die manier verschuift.

Voor de verdere verdeling over subdisciplines volgde men de keuze van de aanvragers. Zij kunnen in het vernieuwde Kunstendecreet immers aangeven in welke beoordelingscommissie ze beoordeeld willen worden – commissies die per subdiscipline georganiseerd zijn. 

Echter, commissies met veel aanvragen zoals die voor klassieke muziek, theater en multidisciplinaire kunsten kennen nog een verdere onderverdeling in parallelcommissies. Ook hier hing de verdeling van budgetten logischerwijs samen met de toewijzing van dossiers. Het draaiboek voor beoordeling bepaalt dat die op basis van onderlinge vergelijkbaarheid moet gebeuren, wat voor interpretatie vatbaar is. Hiervoor is het Departement afgegaan op eigen inschattingen. 

Een onvermijdelijk subjectieve stap dus, waarbij men ook rekening moest houden met betrokkenheden bij beoordelaars. Tegelijkertijd een belangrijke stap met dubbele impact: bepalend voor de beschikbare budgetten per parallelcommissie, maar ook voor de groepen dossiers die onderling moeten afgewogen. 

We vatten de cijfers samen in onderstaande tabel.

Overzicht van de budgetten

Landschapszorg

Er zijn twee belangrijke verschillen met vorige ronde: (1) de beoordelingscommissies werken met lagere budgetten omdat 5% gereserveerd is voor de landschapscommissie (ze kunnen organisaties “positief binnen budget” en “positief buiten budget” scoren, waarbij de laatste groep naar de landschapscommissie gaat voor een extra slag landschapszorg); en (2) de commissies moeten zelf keuzes maken over instroom, doorstroom en uitstroom. Zij leggen het ideale landschap zoals zij het zien, met de beschikbare middelen en inclusief de moeilijke keuzes die daarmee samenhangen. Een kader voor uitstroom, zoals bepleit door de Alden-Biesen groep, is er (nog?) niet gekomen. 

Landschapszorg is één van de pijlers van het nieuwe Kunstendecreet. Het kan worden omschreven als het oog hebben voor belangrijke evenwichten in het veld: zowel “is er voldoende diversiteit op alle mogelijke vlakken?” als “hoe hangt alles samen, en is de som sterker dan de onderscheiden delen?” Het gros van dit werk moet in de beoordelingscommissies gebeuren. De landschapscommissie (zie hoger) doet een “finishing touch” ⁹. 

Wanneer commissies niet hun hele veld kunnen overschouwen wordt landschapszorg moeilijker. De Alden-Biesen groep verwoordde het zo:

“Het zou een commissie vrij moeten staan om subcommissies te creëren, maar enkel als de verwerking van dossiers onhaalbaar wordt binnen één hoofdcommissie. Daarna komen de dossiers best terug samen in de hoofddiscipline-commissie, waarbinnen de adviezen gevormd worden. De budgetverdeling gebeurt best binnen de (totaal)discipline van de hoofdcommissie zelf, in functie van Landschapszorg. Ook hier geldt dat er voldoende leden rond de tafel moeten zitten, met voldoende expertise en met een realistisch aantal dossiers ter bespreking.”

Reflectienota Alden-Biesen

Momenteel is zo’n “samenkomende” fase in het draaiboek niet voorzien. Twee van de drie ontdubbelde commissies hebben zelfs verschillende voorzitters. De aanvragen waren hier naar inschatting van DCJM te talrijk om ze aan één commissie toe te wijzen, of correcter: die commissie zou daar meer tijd voor nodig hebben gehad dan in de procedure voorzien was. Het opmaken van de landschapsnota voor hun discipline doen deze parallelcommissies wel gezamenlijk. 

Verder op te volgen

Zodra het kan brengen we analyses uit van:

(1) De samenstelling van de commissies en hoe die is gebeurd. Het Besluit van de Vlaamse Regering (artikel 9) stelt dat bij de samenstelling van de pool van beoordelaars (over individuele commissies wordt niets gezegd) o.a. rekening moet worden gehouden met: 

  • “artistieke of inhoudelijke expertise in de verschillende functies en disciplines of subdisciplines in het veld, en de internationale aspecten ervan”; 
  • “een evenwichtige verhouding op het vlak van gender, leeftijd en maatschappelijke of culturele diversiteit”;
  • “een vertegenwoordiging van kunstenaars”.

Het draaiboek bepaalt dat er bij de samenstelling van beoordelingscommissies rekening moet worden gehouden met “aantoonbare betrokkenheden van experten” (zie titel 5.2)

Nu de samenstelling van de Landschapscommissie bekend is, hopen we snel meer te kunnen delen over de modus operandi.

(2) De mogelijke budgettaire impact van de nieuwe categorie van tienjarige werkingen. Zij krijgen bijkomende opdrachten, zoals o.a. een landschapsversterkende rol (zie ook ons publiek gesprek Landschapsversterking in werking). Eén van de belangrijkste bezwaren tegen deze categorie was de vrees voor budgettaire concentratie bij een beperkt aantal spelers.

(3) De spreiding van decretale functies binnen die tienjarige werkingen, en de aandacht die ze hebben voor de functies die de Landschapstekening Kunsten als “ondergesneeuwd” bestempelt (reflectie, ontwikkeling, participatie)

(4) De regionale spreiding van werkingsmiddelen

Op langere termijn volgen we ook:

  • Hoe tienjarige werkingen hun landschapsversterkende rol interpreteren en oppakken;
  • Hoe het zit met instroom, doorstroom en vernieuwing in ons kunstenveld vanaf 2023;
  • Mede in het licht van de verkiezingen van 2024: wat het gevolg is van het feit dat het nieuwe Kunstendecreet een kaderdecreet is, dat veel delegeert naar de uitvoerende macht.

Voetnoten

(1) Dit betekent: inclusief DAC-middelen, provinciale middelen, (des)indexeringen, en de besparingen van 2020: 3% voor Kunstinstellingen, 6% voor “gewone” kunstenorganisaties, 8% voor organisaties met specifieke kerntaken.

(2) Ancienne Belgique, Brussels Philharmonic/Vlaams Radio Koor, Concertgebouw Brugge, Antwerp Symphony Orchestra, De Singel, Voo?uit en Kunsthuis (Opera Ballet Vlaanderen).

(3) Kunst in Huis, Kunstenpunt, VI.BE, het Vlaams Architectuurinstituut

(4) Onder kortlopende subsidies worden verstaan: projectsubsidies, beurzen en internationale instrumenten (residentiebeurzen, internationale presentatieprojecten, tegemoetkomingen voor internationale presentatiemomenten).

(5) Het betreft 12,5% op de som van de kortlopende subsidies en de reguliere kunstenorganisaties (één en twee beleidsperiodes).

(6) Om spraakverwarring te vermijden: sinds kort wordt niet meer gesproken over hoofddisciplines, maar over disciplines (dat zijn er vijf: podiumkunsten, muziek, architectuur & vormgeving, audiovisuele en beeldende kunsten, en trans- en multidisciplinaire kunsten). Zij worden verder onderverdeeld in subdisciplines. De beoordelingscommissies worden “disciplinair” genoemd maar zijn georganiseerd op disciplines én subdisciplines.

(7) Aanvankelijk zou deze ronde tot 2021 lopen. Omdat men het Kunstendecreet wou wijzigen en daar extra tijd voor nodig had, werd er een jaar aan toegevoegd.

(8) DAC-middelen, overheveling provinciale middelen, (des)indexering, besparingen van 2020. Bemerk dat deze evoluties niet zijn meegenomen in het geaggregeerde geadviseerde bedrag per discipline in 2016 waarop men zich gebaseerd heeft. Deze verschuivingen waren toen nog niet gebeurd. Ook kon men op dat moment project- en werkingsmiddelen nog combineren.

(9) De landschapscommissie krijgt alle dossiers op tafel die bij de beoordelingscommissies positief beoordeeld zijn, maar buiten budget vallen. Het is aan haar om vanuit landschapsoverwegingen een aantal van die dossiers alsnog te betoelagen. De landschapscommissie kan in die stapel ook positieve adviezen voor vijf naar tien jaar ombuigen en omgekeerd.