Zoeken, rekken, delen: Participatieve kunstpraktijken tussen theorie en Kunstendecreet

Participatie: wat betekent het? Wat is ‘participatief’ en wat niet? Wat zijn de gevolgen als je participatief werkt? Deze vragen deden al veel inkt vloeien. Over participatie in jeugdwerk, in sport, in onderwijs, in politiek en beleid, in wetenschap, in stedenbouw, in cultuur en kunsten … [1]

Deze tekst zoomt in op participatief werk in de kunsten. Je krijgt een beknopt overzicht van het (internationale) debat rond het onderwerp. De eerste sectie dient als vergelijkingspunt voor de tweede. Die gaat over de relatie tussen participatieve kunstpraktijken en het Vlaamse beleid rond professionele kunsten.

Twee vragen staan daarin centraal:

  • hoe worden participatieve kunstpraktijken geïnterpreteerd in het Kunstendecreet?
  • En hoe moet je het Kunstendecreet interpreteren vanuit deze praktijken?

Deze tekst biedt je enkele handvatten om zelf onderbouwd na te denken. Ze doet voorzetten om participatieve kunstpraktijken te identificeren en te waarderen als professionele kunstpraktijken. Dat door te wijzen op de gelijkenissen met wat we doorgaans als kunst en kunstbeleving erkennen.

Tegelijk wijst de tekst op de (waardevolle) manieren waarop participatieve kunstpraktijken kunnen afwijken van die kaders van (h)erkenning en waardering.

Verwacht echter geen hapklare of definitieve antwoorden op de vraag wat een participatieve kunstpraktijk is of hoe je die exact moet beoordelen. Dat heeft goede redenen.

Korte reis door het debat

“Er bestaat inmiddels een imposant aantal definities om orde aan te brengen in [de participatieve] kunstpraktijk”, zegt cultuursocioloog Sandra Trienekens (2020, 37). Die gaan gepaard met een al even imposant aantal begrippen om deze praktijken te benoemen.

Een greep uit binnen- en buitenland: community art, participatory art, sociaal-artistieke kunst, kunsteducatieve praktijken, ontmoetingskunst, socially engaged arts, community-based art, collaborative art, relational aesthetics, social design, dialogical art en social theatre (zie ook Trienekens 2020, 143). Hoe krijg je grip op de veelvormigheid van praktijken?

Elementen van participatieve kunstpraktijken

Je kan beginnen met een brede definitie. Een participatieve kunstpraktijk gaat op een heel eigen manier om met het publiek en andere mensen die men traditioneel niet beschouwt als ‘kunstenaar’ of ‘kunstwerker’ (of preciezer: als ‘professionele’ kunstenaar of kunstwerker). Zij worden betrokken als actieve partners bij processen van creatie en van betekenisproductie (Bishop 2012, 275; Jans 2014, 7; Matarasso 2019, 48). Ze maken kunst (mee) mogelijk en geven (mee) gestalte aan de interpretatie en beleving van kunst.

Sommige cultuurtheoretici gaan een stapje verder. Zij brengen binnen die brede definitie nog een onderscheid aan volgens de mate waarin de ‘niet-professionelen’ betrokken worden in de artistieke processen en de intenties achter die betrokkenheid (Matarasso 2019 40-59; Trienekens 2020, 37-39).

Aan de ene kant vind je kunstpraktijken met een participatief element. Niet-professionelen worden actief betrokken in het maken van of betekenis geven aan kunst. Maar het auteurschap ligt vooral bij de professionele kunstenaar of kunstwerker. De kunstenaar/kunstwerker houdt de regie in handen. Daardoor wordt het werk vooral geïnterpreteerd in het verlengde van diens intenties of oeuvre. Het werk kan het functioneren van de kunstensector kritisch uitdagen. Maar, zo stellen deze theoretici, uiteindelijk schrijft het zich wel in in de bestaande verhoudingen. 

Aan de andere kant staan de kunstpraktijken waarin het participatieve aspect verregaandere gevolgen heeft. De regierol is niet eenduidig in handen van de kunstenaar of kunstwerker. Processen van creatie en betekenisproductie krijgen een gedeeld auteurschap. De grenzen tussen ‘publiek’ en ‘kunstenaar’/’kunstwerker’ worden nog flouer. Plots zijn het niet alleen de professionelen die zeggenschap hebben over hoe je kunst produceert, cureert, presenteert, interpreteert of erover reflecteert.

De uitkomsten van de artistieke processen kunnen onvoorspelbaar worden. En om de artistieke kwaliteit in te schatten moet je je blik verruimen naar andere zaken dan het (vermeende) resultaat. Bijvoorbeeld naar de processen of visies die eraan voorafgaan of erop volgen. Een onvoorspelbare uitkomst betekent evenwel niet dat alles lukraak gebeurt. De processen en visies kunnen uitgekiend uitgewerkt zijn of onderbouwd door specifieke (professionele) expertise.

Dat is vaak nodig, en niet alleen om betekenisvol met onvoorspelbaarheid om te kunnen gaan. Het is immers ook belangrijk om een zorgzame context op te zetten die het in de eerste plaats mogelijk maakt om de niet-professionelen in creatie en betekenisproductie te betrekken. Dit alles maakt dat deze participatieve kunstpraktijken zich niet zomaar laten inpassen in de traditionele waardeketens van de kunsten.

Hier lees je al een strakkere definitie van participatieve kunstpraktijken. Maar de afbakeningen zijn poreus en voorwaardelijk. Dat merk je aan de omschrijvingen van de kenmerken van participatieve kunstpraktijken. Die bedienen zich ook hier van vrij brede bewoordingen (zie bv. Trienekens 2020, 140-141). En dat is logisch. Als de uitkomst van een participatief artistiek proces in grote mate onvoorspelbaar is, gaat men al eens heen en weer over de grenzen van betrokkenheid (Matarasso 2019, 59). [2]

Ook de grenzen van (professionele) kunst zelf worden overgestoken. Participatieve kunstpraktijken wagen zich vaak op andere domeinen, bijvoorbeeld onderwijs, jeugdwerk, zorg of sociaal-cultureel werk. Er komen wel eens andere doelen aan bod dan louter artistieke.

Die crossovers vormen samen met de eerder genoemde kenmerken een poort waarlangs vernieuwende en uitdagende ideeën, visies, waardes en mensen het kunstenveld kunnen binnenkomen. Maar het is altijd belangrijk om de balans te bewaken met het artistieke (Bishop 2012, 250; Craenen 2016; Wellens e.a. 2016; Matarasso 2019; Trienekens 2020, 45-50).

Het risico is immers dat je participatieve kunstpraktijken vooral beoordeelt op hoe ze die andere, niet-artistieke doelen bereiken. De wetenschappelijke discussie wijst niet eenduidig uit dat (participatieve) kunst en cultuur dit doen (Gielen e.a. 2014, 29-92).

Ervaringen uit het Verenigd Koninkrijk leren bovendien dat participatieve kunstpraktijken niet zomaar gebaat zijn met rechtvaardiging in de taal van andere domeinen (Bishop 2012, 187-190; Matarasso 2019, 153-158). Daarom stellen verschillende auteurs dat artistieke argumenten steeds nodig zijn als je participatieve kunstpraktijken omschrijft, rechtvaardigt of beoordeelt. Niet exclusief, maar wel nodig.

Uit het internationale debat komen een viertal elementen bovendrijven. Beschouw ze zeker niet als definitief of bindend. Wel helpen ze ons te begrijpen waarom bepaalde hedendaagse en historische kunstpraktijken als participatief worden gezien. Ze beschrijven ook het spanningsveld waarin deze kunstpraktijken zich bewegen: vaak wijken deze af van courante referentiekaders in de professionele kunsten, terwijl ze zichzelf steeds betekenisvol als volwaardige artistieke en professionele praktijken identificeren.

Als je het Vlaamse kunstenveld bekijkt, vind je deze elementen terug in praktijken onder uiteenlopende noemers. [3] Sociaal-artistieke initiatieven of kunsteducatieve praktijken zijn voor de hand liggende voorbeelden. Maar het gaat breder dan dat.

Vanuit artistieke denk- en doeprocessen worden er tal van praktijken ontwikkeld die niet-professionelen actief betrekken, crossovers met andere domeinen maken en betekenisvol met onvoorspelbaarheid moeten omgaan. Deze kunstpraktijken zijn participatief maar hebben soms een heel andere invalshoek dan een sociaal-artistieke of kunsteducatieve. [4]

Zoeken naar helderheid

In contrast met die open benaderingen weerklinkt soms de roep om toch de ‘kern’ van participatieve kunstpraktijken vast te leggen. Of om te komen tot een zuivere, eenduidige benadering (zie bv. van Erven 2010; Hoet 2016; De Pourcq e.a. 2017; Vermeersch en Havermans 2021, 59). 

Die roep naar een ‘kern’ is niet onbegrijpelijk. Veel pogingen om participatieve kunstpraktijken te definiëren verhouden zich expliciet tot het beleid in een bepaald land (Trienekens 2020, 8). Dat beleid neemt beslissingen over de erkenning en subsidiëring van participatieve (kunst)praktijken.

Gezien de veelvormigheid ervan, het uitdagend gevarieerde discours erover en het feit dat deze kunst zich niet zomaar laat vatten in gebruikelijke waardekaders en -ketens, is het niet verwonderlijk dat de relatie tussen beleid en praktijk wel eens spaak loopt. De belofte van een eenduidige definitie is dat beleidsmakers exact weten wie of wat ze moeten subsidiëren. En dat aanvragers zich minder zorgen moeten maken over mogelijke concurrentie voor die subsidies (zie ook Wellens e.a. 2016; Kunstenpunt 2019, 104).

Je kan je echter de vraag stellen of eenduidigheid geen ijdele hoop is (Trienekens 2020, 37). Een rapport van The Arts Council of Great Britain illustreert dit. Het beoogde een beeld te krijgen van de community arts in dat land. [5] “The Working Party appointed by the Arts Council to study this was offered many definitions of ‘community arts’, but found none of them completely satisfactory. We believe, however, that while the search for definition is probably futile, it is possible to pick out certain features which together add up to a distinctive picture” (7). Het rapport dateert al uit 1974.

Een eenduidige definitie ligt dus niet voor de hand. En als je ruimte wil laten voor de veelvormigheid van praktijken is deze misschien zelfs niet wenselijk. [6] Maar je wil helderheid niet overboord gooien. Die heb je nodig als je belangrijke beslissingen moet maken — bijvoorbeeld over de toekenning van middelen.

Een mogelijke piste is dan om ‘participatie’ en ‘participatieve kunstpraktijken’ als ‘reizende concepten’ te behandelen. Het idee is ontleend aan Mieke Bal (2002, 17-65). Voor verschillende mensen klinkt een concept als ‘participatie’ bekend in de oren.

In die zin zijn concepten collectief: ze werken als een gemeenschappelijke taal. Maar aan eenzelfde concept hechten verschillende mensen verschillende betekenissen. In die zin zijn concepten ook elastisch en dynamisch. Die dynamiek strekt zich bovendien uit in de tijd: een bepaald concept had voor mensen vroeger andere betekenissen dan nu.

Bal stelt voor om het collectieve en elastische karakter van concepten te gebruiken. Samen met anderen tast je af wat een concept kan betekenen. Dat door voorlopige en onvolledige definities te maken en te vergelijken, én te kijken naar de gevolgen ervan in de praktijk.

Wat sluit je in of uit als je iets op een bepaalde manier definieert? Welke waarden en oordelen brengt dit mee? Verhoud je je hiermee tot een bepaalde traditie van definities en waarden? Je streeft naar consensus. Maar je weet dat die consensus voorwaardelijk en op de proef te stellen is. Zo bereik je een zekere helderheid. Zonder dat je dogmatisch op zoek moet naar een eenduidige definitie of een strak afgelijnd kader.

Beleid en praktijk

Wat is nu de link met het beslissen over de toekenning van middelen? Het werken met reizende concepten is prima toepasbaar op de procedures rond subsidiëring van professionele kunsten in Vlaanderen. Die behouden zelfs expliciet een plek voor participatieve kunstpraktijken die de grenzen van kunst en kunstensector oprekken. We halen het Kunstendecreet erbij.

Participatieve kunstpraktijken volgens het Kunstendecreet

Het Kunstendecreet regelt subsidiëring van kunstenaars en organisaties die professioneel actief zijn in de kunstensector. Als je werkingssubsidies of projectsubsidies aanvraagt, kan je je organisatie of project met een of meerdere functies identificeren. ‘Participatie’ is een van die functies. Het huidige Kunstendecreet omschrijft deze functie als volgt: 

“visies, concepten en processen ontwikkelen en toepassen die via actieve betrokkenheid bijdragen tot de totstandkoming van kunst of een diepgaandere beleving ervan, met aandacht voor maatschappelijke en culturele diversiteit”. 

Kunstendecreet [7]

De ‘‘functiespecifieke subcriteria” uit het Uitvoeringsbesluit veilen deze passage uit het decreet nog bij. [8] Ze bepalen waar commissies op moeten letten als ze kwaliteit van een aanvraagdossier beoordelen. Bij dossiers die participatie aanvinken, gaat het om:

  • “de kwaliteit van de participatieve concepten en methodieken met, als dat relevant is, aandacht voor maatschappelijke en culturele diversiteit;”
  • “de kwaliteit van het proces en, als dat relevant is, de manier waarop de deelnemers worden gezocht, geselecteerd en opgevolgd;”
  • “de kwaliteit van het beoogde einddoel of resultaat”

In decreet en uitvoeringsbesluit herken je de elementen van participatieve kunstpraktijken die verschillende auteurs in het (internationale) debat aanhalen. Tabel 1 legt deze elementen naast wat deze bindende beleidsteksten zeggen.

Decreet en uitvoeringsbesluit voegen nog “aandacht voor maatschappelijke en culturele diversiteit” toe, “als dat relevant is”. [13] In het licht van de actieve betrokkenheid van deelnemers is dit niet verwonderlijk. Participatieve processen, visies, methodes, resultaten kunnen betekenisvol aan de slag gaan met de achtergronden van die deelnemers. Voor beoordelaars kan de achtergrond van de deelnemers dan een aspect zijn om rekening mee te houden bij beoordeling van die processen, methodes enzovoort. 

De bindende teksten verwijzen niet naar het ‘Participatiekader’ dat de Vlaamse overheid lanceerde in 2019. Dat kader is gebaseerd op een studie (De Pourcq e.a. 2017). Het geeft aanwijzingen over wat wel en niet in aanmerking komt voor de functie participatie. Opnieuw kan je je de vraag stellen of een strikt kader wel echt wenselijk is. Laat je voldoende toegang voor wat er in de praktijk beweegt? (Zie ook Joye en Wellens 2018.) Het voordeel is dat het Participatiekader niet bindend is, maar “louter richtinggevend”. [14] Alleen handleidingen voor aanvragers en oudere draaiboeken voor beoordelaars vermelden het.

Decreet en uitvoeringsbesluit bieden in de eerste plaats een aantal bruikbare handvatten. Ze begeleiden de interpretatie van wat participatieve kunstpraktijken kunnen zijn. Maar de functie participatie blijft elastisch genoeg. Aanvragers, beoordelaars en al wie deze bindende teksten leest en volgt worden uitgenodigd om met die rekbaarheid aan de slag te gaan en verschillende kenmerken van participatieve kunstpraktijken af te tasten. 

Daar gaat verantwoordelijkheid mee gepaard: wat zijn de gevolgen als je een bepaald kenmerk of aspect benadrukt? Tot welke waardeoordelen en definities verhoud je je? Wat sluit je in of uit? Expertise over participatieve kunstpraktijken kan helpen bij deze processen van definiëring en waardering. Vaak is het een graadmeter voor de fijnzinnigheid waarmee je dit doet. Maar een open houding is minstens even belangrijk. Ook voor wie weinig tot geen expertise heeft is het cruciaal om open te staan voor kunstpraktijken die de verhoudingen in de sector uitdagen.

Het Kunstendecreet volgens participatieve kunstpraktijken

Hoe zetten participatieve kunstpraktijken de traditionele waardeketens op losse schroeven? En hoe kun je andere concepten en bepalingen in het Kunstendecreet (die zich vaak verhouden tot deze waardeketens) lezen door hun bril? 

Neem de disciplines. Actieve betrokkenheid van deelnemers en onvoorspelbaarheid kunnen inhouden dat je niet op voorhand vastlegt in welke (sub)discipline je te werk gaat. Je bepaalt dan de vertaling naar een specifieke discipline tijdens het participatieve proces met de deelnemers. Dat verklaart waarom aanvraagdossiers in participatie zich wel vaker identificeren als trans- of multidisciplinair (Wellens e.a. 2016; Kunstenpunt 2019, 100-107). 

Als het participatieve proces een bepaald resultaat of einddoel oplevert, past dat niet altijd netjes in het disciplinespecifieke productie- of presentatiecircuit van de professionele kunsten. De actief betrokken deelnemers willen of kunnen bijvoorbeeld geen tournee of tentoonstelling opleveren. En als de grens met andere domeinen wordt overgestoken, is een instelling uit het kunstencircuit niet noodzakelijk een betekenisvolle plaats voor dat resultaat of einddoel. 

Neem dan de functies. Wie de subcriteria van participatie met die van andere functies vergelijkt, merkt het verschil in verwachtingen. [1`5] Maar er staan geen torenhoge schotten tussen. Het werk in een participatieve kunstpraktijk is niet per se zo verschillend van wat anderen uitvoeren onder de noemer van ontwikkeling of productie. In sommige praktijken worden de ‘deelnemers’ — zij die traditioneel niet als professioneel kunstenaar of kunstwerker worden gezien — even intensief begeleid in hun ontwikkelings- of productieprocessen.

(Een visie op) publiekswerking en -werving is volgens het Kunstendecreet een aspect van de functie presentatie. Maar de poreuze grenzen tussen deelhebben en deelnemen indachtig, is het onderscheid tussen participatie en publiekswerking niet altijd absoluut. Afhankelijk van de manier waarop het (onvoorspelbare) eindresultaat van een participatief artistiek proces zich laat inschakelen in de waardeketen is een communicatieve strategie voor publiekswerving relevant of niet. 

En omdat participatieve kunstpraktijken artistieke waardekaders en -ketens uitdagen, is de stap snel gezet naar reflectie over wat kunst is, wat een kunstenaar is of wat de rol van kunst in de samenleving is. 

De vergelijking met de andere functies wijst er nog eens op dat de actieve betrokkenheid van deelnemers verschillende vormen kan aannemen. Ze duiken op als kunstenaar, curator, dramaturg, producent, criticus, kunstfilosoof, en in andere rollen in verband met creatie en betekenisproductie van kunst.

Dat kan gevolgen hebben voor de zakelijke aspecten van een kunstenpraktijk. Fair practices, correcte vergoedingen en integriteit op de werkvloer zijn aandachtspunten in het Kunstendecreet. [1`6] Bij de functie participatie komen dan ook de deelnemers (en hun eventuele entourage) in het vizier.

Dat kan betekenen dat je zorg moet opnemen voor iedereen die betrokken is bij creatie en betekenisproductie (inclusief de zorgverstrekkende begeleider zelf): veilige contexten creëren, tijd inplannen om moeilijk te voorspellen situaties op te vangen, nazorg, omgaan met specifieke juridische en organisatorische eisen etc. 

Maatstaven uit de rest van het professionele circuit zijn daarbij niet zomaar toe te passen. Een participatief traject kan bijvoorbeeld verhoudingsgewijs meer tijd en middelen vragen dan een productieproces waarin de zorg voor kunstenaars op een heel andere manier verloopt. Faire verloning moet je helemaal anders invullen als je deelnemers wettelijk gezien geen verloning mogen ontvangen.

En eigen opbrengsten verwerven wordt — gezien de nood aan zorg en beperkte inpasbaarheid in het gebruikelijke productie- en presentatiecircuit — nog minder evident. Daar houdt het Kunstendecreet trouwens rekening mee. De functie participatie wordt een lagere drempel aan eigen opbrengsten opgelegd dan productie of presentatie. [17]

Als je vertrekt vanuit deelnemers, kan je participatieve kunstpraktijk heel lokaal zijn. Dat plaatst tot slot het beoordelingscriterium van “landelijke of internationale uitstraling” in een ander perspectief. [1`8](Inter)nationale presentaties en productie-overeenkomsten zijn niet altijd aan de orde.

Ook hier biedt het Kunstendecreet de nodige rekbaarheid. De (inter)nationale uitstraling of werking kan bijvoorbeeld de vorm aannemen van kennisdeling (van participatieve visies, methodieken, concepten etc.), van doorstroom van deelnemers naar andere artistieke praktijken (die niet noodzakelijk participatief zijn) of van andere zinvolle relaties binnen en buiten de landsgrenzen.

Kortom

Het Kunstendecreet reikt bruikbare handvatten aan voor de interpretatie en beoordeling van artistieke initiatieven die zich identificeren als participatief. Deze liggen in lijn van de (internationale) literatuur over participatieve kunstpraktijken. 

De bindende beleidsteksten hebben oog voor de actieve betrokkenheid van deelnemers, de onvoorspelbaarheid van deze praktijken en hun eventuele uitstappen naar andere domeinen. Daarbij kunnen andere argumenten en doelstellingen dan puur artistieke aan bod komen. Maar binnen het Kunstendecreet moet je je altijd tot artistieke argumenten verhouden. Decreet en uitvoeringsbesluit voegen nog aandacht voor maatschappelijke en culturele diversiteit toe als mogelijk kenmerk. 

De rekbaarheid van de omschrijvingen in decreet en uitvoeringsbesluit geeft de veelvormige praktijk kans op ondersteuning. Dat zonder in dogmatische kaders te vervallen. Dat brengt wel verantwoordelijkheid met zich mee voor wie met die handvatten aan de slag moet.

Een vastgelegde eindbestemming van wat participatieve kunstpraktijken nu exact zijn of wat de functie participatie nu specifiek inhoudt is er niet. Ervaring met zulke praktijken biedt expertise om kwaliteit te beoordelen. Daarenboven is een open houding nodig. Participatieve kunstpraktijken rekken namelijk ook ons begrip op van andere elementen in het Kunstendecreet en in de kunstensector.

Voetnoten

[1] Kijk naar de Vlaamse middenveldorganisaties en de diversiteit aan domeinen waarin men participatief werkt wordt duidelijk. Er zijn er bijvoorbeeld die bezig zijn met participatief werken in de cultuur-, jeugdwerk- en sportsector (Demos), beleidsparticipatie (De Wakkere Burger), participatie in de strijd tegen armoede (Netwerk tegen Armoede), maatschappelijke participatie van etnisch-culturele minderheden (Minderhedenforum/LEVL) of burgerwetenschap (Scivil).

[2] Merk op dat dit een andere benadering is dan de klassieke ‘Ladder van participatie’ en afgeleiden (Matarasso 2019, 105-107). Dit invloedrijke model onderscheidt gradaties van burgerparticipatie. Het werd al meermaals toegepast om de waarde van een kunstwerk simpelweg af te meten op basis van de mate van participatie. Je kan echter de bedenking maken dat het model tekortschiet om de complexiteit van artistieke praktijken en ervaringen te vatten (Bishop 2012, 279).

[3] Doorheen het eerste hoofdstuk van de Landschapstekening Kunsten (Kunstenpunt 2019, 19-107) vind je voorbeelden van participatieve kunstpraktijken in verschillende disciplines. Deze opsomming is uiteraard niet exhaustief.

[4] In het traject van Kunstenpunt rond ‘diepstedelijke grond’ worden artistieke initiatieven besproken die in dialoog gaan met de stedelijke omgeving rondom hen. Die artistieke dialoog kan participatief zijn: stedelijke bewoners worden actief betrokken, de grens met andere domeinen is soms flou en de dialoog kan heel onvoorspelbaar verlopen. Vaak opereren deze initiatieven rondom of wars van de instellingen in het kunstenveld (Keulemans e.a. 2020).

[5] ‘Community arts’ is een goed voorbeeld van hoe gevarieerd het discours kan zijn. De community arts die The Arts Council bestudeerde, waren kunstpraktijken die in de jaren 60 en 70 ontwikkelden in het Verenigd Koninkrijk. François Matarasso beschouwt community arts als een vorm van participatieve kunst, maar gebruikt het begrip exclusief voor de praktijken uit deze periode (2019, 51-54). Voor hem vertonen de historische community arts een aantal (algemene) kenmerken die hij niet noodzakelijk ziet in latere vormen van participatieve kunst. Arie Altena (2016) gebruikt het begrip dan weer als vertrekpunt om sociaal geëngageerde kunst in het Nederland van de 21e eeuw te beschrijven. Pascal Gielen (2013) gebruikt een nog inclusievere definitie, waarin community art ook gemaakt wordt zonder dat er effectief met een specifieke gemeenschap wordt gewerkt. Naast de theorie, identificeren kunstenaars en organisaties in verschillende landen ook zelf hun praktijken met het begrip ‘community arts’.

[6] In het verslag van de Dag van de Participatie (Vaerman 2016) lees je duidelijke taal wat dit betreft. De eerste aanbeveling luidt “Fuck definitie”. De tweede luidt “Focus op rekbaarheid en gemeenschappelijkheid”. Dit evenement uit 2016 bracht kunstenorganisaties uit Vlaanderen en Brussel samen om na te denken over wat participatie (in de praktijk) betekent.

[7] Zie artikel 3, lid 8 van het Kunstendecreet van 23 april 2021.

[8] zie artikel 18, lid 4 van het Uitvoeringsbesluit van 16 juli 2021

[9] Zie artikel 10, paragraaf 4 van het Kunstendecreet van 23 april 2021. Lid 9 en 10 van artikel 3 verduidelijken dat het over professionelen gaat.

[10] Vergelijk dit met een subcriterium van de functie productie: “kwaliteit van het beoogde artistieke resultaat” (zie artikel 18, lid 2 van het Uitvoeringsbesluit van 16 juli 2021).

[11] Zie p. 29 van de versie van 10 oktober 2021. Merk op dat het recente Draaiboek bij de kwaliteitsbeoordeling bij werkingssubsidies hier niks over vermeld (zie de versie van 1 november 2021).

[12] Deze uitspraak gaat al een tijdje mee in het cultuurbeleid (zie bijvoorbeeld de Memorie van Toelichting bij het Kunstendecreet uit 2013, p. 21).

[13] De Memorie van toelichting bij het Kunstendecreet uit 2021 licht toe dat het over “alle mogelijke vormen van diversiteit” kan gaan, “ook sociale diversiteit” (p. 23).

[14] Het Participatiekader vind je online terug. Terlaeken 2019 (31-33) stelt vast dat bepaalde kunstenorganisaties — die in 2017-2022 wel werkingssubsidies ontvangen — niet meer in aanmerking zouden komen als het kader strikt wordt toegepast. Over het “richtinggevende” karakter van het participatiekader, zie de Vraag om uitleg van 8 november 2018 in de Commissie Cultuur, Jeugd, Sport en Media van het Vlaams Parlement.

[1`5] Zie artikel 18 van het Uitvoeringsbesluit van 16 juli 2021 voor alle functiespecifieke subcriteria.

[16] Zie artikelen 15, 33, 56 en 59 van het Kunstendecreet van 23 april 2021.

[17] Zie artikel 76 van het Uitvoeringsbesluit van 16 juli 2021. Als de functie participatie wordt gecombineerd met productie of presentatie, gelden de minimumpercentages aan eigen opbrengsten van de laatstgenoemde functies.

[1`8] Zie artikelen 33 en 56 van het Kunstendecreet van 23 april 2021.

Referenties

Altena, Arie. 2016. Wat is community art? De sociale wending in de hedendaagse kunst. Rotterdam: V2_publishing.

Bal, Mieke. 2002. Travelling Concepts in the Humanities. A Rough guide. Toronto: University of Toronto Press.

Bischop, Claire. 2012. Artificial Hells. Participatory art and the politics of spectatorship. Londen/New York: Verso.

Craenen, Paul. 2016. ‘Van kunstparticipatie naar participatiekunst?Paul Craenen Website (blog). 5 september 2016.

De Pourcq, Lynn, Veerle Matthijs, Marijke Van Eeckhaut, en Inge Van Reeth. 2017. ‘Onderzoek naar de functie participatie in het Kunstendecreet’. Antwerpen: Karel de Grote Hogeschool.

Gielen, Pascal. 2013. ‘Mapping Community Art’. In Community Art. The Politics of Trespassing, 15–34. Amsterdam: Valiz.

Gielen, Pascal, Sophie Elkhuizen, Quirijn Van den Hoogen, Thijs Lijster, en Hanka Otte. 2014. ‘De waarde van cultuur’. Brussel: Onderzoekscentrum Arts in Society (Rijksuniversiteit Groningen).

Hoet, Ciska. 2016. ‘Participatie 4: naar een bloeiend landschap’. Rekto:Verso. 20 juli 2016.

Jans, Erwin. 2014. ‘Visietekst Participatie’. Brussel: Kunstenpunt.

Joye, Sofie, en Nikol Wellens. 2018. ‘The proof of the pudding is in the eating. Esthetica voor beleidsverantwoordelijken’. kunsten.be. juni 2018.

Keulemans, Chris, Quinsy Gario, Lara Staal, en Sofie Joye. 2020. Ruimte (maken) voor stedelijke creatie. Brussel – Gent – Antwerpen. Kunstenpunt.

Kunstenpunt, red. 2019. Landschapstekening Kunsten: Ontwikkelingsperspectieven voor de kunsten anno 2019. Brussel: Kunstenpunt.

Matarasso, Françcois. 2019. A Restless Art. How participation won, and why it matters.

Terlaeken, Josef. 2019. ‘Participatie: een artificiële constructie. Het ontstaan, het heden en de nabije toekomst van de participatiefunctie in het Kunstendecreet’. KU Leuven.

The Arts Council of Great Britain. 1974. ‘Community Arts. The Report of the Community Arts Working Party’. The Arts Council of Great Britain.

Trienekens, Sandra. 2020. Participatieve kunst. Gewoon kunst in moeilijke omstandigheden. Rotterdam: V2_Publishing.

Vaerman, Mia. 2016. ‘Verslag Dag van de Participatie’. het TheaterFestival (blog). 4 september 2016.

Van Erven, Eugène. 2010. ‘Op zoek naar de kern’. Boekman, voorjaar 2010.

Vermeersch, Lode, en Nele Havermans. 2021. ‘Cultuureducatie in de vrije tijd. Een tweede veldtekening’. Brussel: HIVA/Departement Cultuur, Jeugd en Media van de Vlaamse Overheid.

Wellens, Nikol, Sofie Joye, Joris Janssens, en Simon Leenknegt. 2016. ‘Pleidooi voor onzuiverheid. Naar een brede visie op participatieve kunstenpraktijken’. Kunstenpunt.

Je leest: Zoeken, rekken, delen: Participatieve kunstpraktijken tussen theorie en Kunstendecreet