Van product naar traject: samenwerking met kunstenaar centraal in de beeldende kunsten

© Kate McIntosh, Work Table, 2011.

Uit het recente onderzoek naar de sociaal-economische positie van de kunstenaar dat door Kunstenpunt werd uitgevoerd, luidde de niet mis te verstane boodschap dat er een dringende nood is aan duurzamere omkaderingsmodellen voor beeldend kunstenaars. Daarnaast blijkt uit onderzoek naar internationalisering, dat er in de beeldende kunsten een sterke correlatie is tussen  de internationale activiteit en het aantal tentoonstellingen dat een kunstenaar heeft. Genoeg redenen dus om met verschillende partners uit het veld – kunstenaars, kunstencentra, musea en galeristen – de koppen bij elkaar te steken in een rondetafelgesprek over (internationale) samenwerkingsmodellen.

Kunstenpunt kan de expertise-uitwisseling en ontmoeting tussen verschillende partners aanzwengelen.

Een veelzeggende eerste conclusie is dat de oorspronkelijke insteek van het gesprek gericht was op internationale co-productiepraktijken, naar analogie met de gekende praktijken uit de podiumkunsten waarbij verschillende partners met geld en logistieke middelen over de brug komen om een artistieke creatie te ondersteunen. Al snel bleek dat deze invulling van samenwerking te nauw en te precair is en geen garantie kan bieden voor een duurzame ondersteuning van een kunstenaar. Een breder gesprek over de nodige samenwerkingsvormen is nodig.

De kunstenaar als centrale organisator

Via de praktijkvoorbeelden van de kunstenaars rond de tafel komen we al snel tot de kern van de zaak. Hoewel er vaak goede individuele contacten zijn met curatoren en galeristen, is er een gebrek aan structurele banden tussen kunstenaars en organisaties die samenwerkingen op lange termijn mogelijk maken. De kunstenaar leeft van project naar project, waarbij hij of zij zelf de centrale organisator is die het veelvoud aan partners telkens weer samen moet brengen om tot een aaneenschakeling van ondersteuning te komen. Terwijl organisaties al te vaak vanuit de tentoonstelling en niet vanuit de kunstenaarspraktijk denken en zich bij gevolg slechts voor een enkel project engageren.

Er is een duidelijke nood aan mensen die de kunstenaars mee begeleiden en de vertaling maken naar economische strategieën.

Het ontbreekt de kunstenaar dus aan een partner op lange termijn, met wie visie, risico en een inhoudelijk gesprek gedeeld kan worden. Tegelijkertijd ontbreekt het de organisaties aan een nabijheid met de kunstenaarspraktijk, waardoor noden zoals transparantie over budgetten, taakverdeling en verwachtingen over het hoofd worden gezien. Daarnaast zijn de samenwerkingen vaak van korte termijn en productgericht en blijkt het, zeker voor grotere organisaties en instellingen, moeilijk om middelen ter beschikking te stellen zonder een garantie of duidelijk beeld van het eindresultaat. De uitdaging bestaat er in om de kunstenaar en zijn of haar praktijk centraal te stellen, en de ondersteuning en samenwerkingen vanuit deze positie te herdenken.

Hoewel er vaak goede individuele contacten zijn met curatoren en galeristen, is er een gebrek aan structurele banden tussen kunstenaars en organisaties die samenwerkingen op lange termijn mogelijk maken.

Een potentieel belangrijke rol is hierin weggelegd voor de galerist, die vaak als facilitator optreedt te midden van de verschillende samenwerkingen en kunstenaars vaak al op langere termijn opvolgt. Een andere mogelijke oplossing ligt bij collectieve organisatie door de kunstenaars zelf. Er is een duidelijke nood aan mensen die de kunstenaars mee begeleiden en – vanuit een nabijheid met de praktijk en een inzicht in het spectrum van de noden – de vertaling maken naar economische strategieën. Zulk een begeleiding vraag tijd en mankracht; zowel instellingen als galeristen hebben hier vaak een tekort van.

Uitwisseling van expertise – tegen de richting in

Uitwisseling van kennis en expertise blijkt een tweede essentiële werkpunt. Dit gebeurt nu al op verschillende plekken, zo wordt er op informele manier gezocht naar synergieën in de programmatie met internationale collega’s om het werk van een kunstenaar in het buitenland aan bekendheid te laten winnen. De vraag rijst hier of er in de beeldende kunsten meer sprake is van territoriaal gedrag, wat maakt dat een zelfde project niet op meerdere plekken binnen een bepaald gebied getoond wordt. Ook hier rond moet out-of-the-box gedacht worden. Organisaties moeten aangespoord worden om contacten in binnen- en buitenland te leggen ten behoeve van de kunstenaars waarmee ze werken – en niet enkel voor het instituut en de curator.

Vermits vele galeristen ook moeilijk de eindjes aan elkaar kunnen knopen, is het vinden van nieuwe duurzame samenwerkingsmodellen voor hen misschien nog meer een noodzaak dan voor de gesubsidieerde organisaties.

Een inspirerend voorbeeld uit de galerie-wereld stelt een netwerk van verschillende galeristen voor, die onderling informatie uitwisselen over de kunstenaars die ze ondersteunen en zo voor elkaar en elkaars kunstenaars kansen op maat creëeren. Voor groepstentoonstellingen houden ze ruimte vrij om suggesties uit het netwerk op te nemen. Zij vertrekken hiervoor vanuit het zoeken naar inhoudelijk en artistieke meerwaarde voor zowel de kunstenaars als de galeristen. Hoopgevend dat een deel van de sector die bekend staat om zijn marktgerichtheid het voortouw neemt in het vinden van innovatieve modellen geworteld in artistieke verdieping.

Vermits vele galeristen ook moeilijk de eindjes aan elkaar kunnen knopen, is het vinden van nieuwe duurzame samenwerkingsmodellen voor hen misschien nog meer een noodzaak dan voor de gesubsidieerde organisaties. Vooral de ‘gun-factor’ lijkt hier het toverwoord. Door ook op moeilijkere momenten collega’s te blijven steunen en successen te gunnen kijkt de galerie verder dan het eigenbelang en komt de kunstenaar, en niet de markt, terug centraal te staan.

Een inspirerend voorbeeld uit de galerie-wereld stelt een netwerk van verschillende galeristen voor, die onderling informatie uitwisselen over de kunstenaars die ze ondersteunen en zo voor elkaar en elkaars kunstenaars kansen op maat creëeren.

Maar ook over de grenzen van de eigen discipline heen wordt de mosterd gehaald. De ervaringen van multidisciplinaire kunstencentra bieden inzicht in de diversiteit van ondersteuningspraktijken. Zij hebben vaak de nodige technische knowhow en infrastructuur in huis om andere artistieke realisaties mogelijk te maken. Samenwerkingen met organisaties uit de podiumkunsten maakt het voor kunstenaars mogelijk om nieuwe formats uit te testen. Daarnaast maakt samenwerking tussen diverse organisaties een bredere ondersteuning mogelijk. Organisaties die zich specialiseren en specifieke aspecten van de creatie op zich nemen door zich te focussen op ontwikkeling, management of distributie kunnen een kunstenaar voor iedere fase van zijn traject de geschikte knowhow bieden. Voor deze fijnmazige diversiteit aan organisaties is er in de beeldende kunsten nog een groeipotentieel. Er zijn enkele voorbeelden van artist-run managementbureau’s en beeldende kunstencentra die focussen op ontwikkeling, maar deze zijn zeker niet in de meerderheid.

De expertise waar niet verder op werd ingegaan is deze die de kunstenaar zelf tijdens zijn passage doorheen de verschillende organisaties over kan dragen. De kunstenaar is bij uitstek ervaringsdeskundige in verschillende organisaties en stapelt doorheen zijn nomadische traject goede en minder goede voorbeelden op. Tijd en ruimte creëren om deze ervaringen uit te wisselen en door te denken kunnen een sleutel zijn om de organisaties en instituten dichter te laten aansluiten op de ervaring van de kunstenaarspraktijk en de noden die doorheen de jaren ontstaan en evolueren.

Ritme vinden

Naast de mogelijkheden die samenwerking biedt, komen ook de moeilijkheden boven drijven. Een grote tegenstrijdigheid is de korte termijn waarmee voor de artistieke creatie wordt gewerkt, die in contrast staat met de nood aan langetermijntrajecten, en met het ritme van grote instellingen die vaak ver in de toekomst vooruit plannen. Organisaties kunnen door lang op voorhand te programmeren juist een langer traject garanderen, maar dit staat vaak haaks op het ritme van de kunstenaar zelf. 
Een oplossing voor dit probleem kan gevonden worden in een diversifiëren van de opdrachten die de verschillende organisaties ten aanzien van elkaar opnemen. Er is nood aan organisaties die kunnen inzetten op ontwikkeling en op postproductie, om enerzijds de kunstenaar de kans te geven tragere ritmes in te bouwen, en anderzijds een langer leven voor een project te garanderen.

Om dit te realiseren is er meer uitwisseling tussen organisaties nodig die verder gaan dan gesprekken. Organisaties moeten elkaars werking beter leren kennen, dit kan door partners te betrekken in bezoekersprogramma’s, gezamenlijk kunstenaarsbezoeken te organiseren waarbij collectief buitenlandse professionelen en critici worden uitgenodigd op basis van een stevige visie.

Belangrijk is dat de invalshoek van deze ontmoetingen verder gaat dan louter verkoop en promotie. Met inhoudelijke uitwisseling als centraal punt, krijgt de kunstenaar ook in het netwerken een andere positie. De focus komt de liggen op het ontwikkelen van trajecten samen met de kunstenaar, waarbij verschillende partners vanuit hun eigen identiteit en expertise de handen in elkaar kunnen slaan.

Fair practice

Er is enthousiasme rond de tafel om vanuit inhoudelijke gesprekken de kunstenaar een centralere rol te geven in de werking van organisaties. Maar we moeten er eveneens over blijven waken dat innoverende partnerschappen, logistieke of inhoudelijke ondersteuning geen vervanging wordt voor correcte verloning. Een belangrijk punt op de gezamenlijke agenda blijft de nood aan een minimumstandaard voor de verloning van de kunstenaar. Om de oude mentaliteit te veranderen – waarbij werd gedacht vanuit het symbolisch kapitaal en verwacht werd dat de kunstenaars geld zouden vinden bij de verkoop –  zal er veel tijd nodig zijn. Maar de juiste zaadjes zijn hiervoor geplant. Kunstenpunt volgt het traject rond vergoeding van kunstenaars verder op, dat samen met NICC en oKo werd gestart. Met de huidige ontwikkelingen in Nederland is er momentum om hier rond ook in Vlaanderen tot concrete overeenkomsten te komen.

Een belangrijk punt op de gezamenlijke agenda blijft de nood aan een minimumstandaard voor de verloning van de kunstenaar.

Ook wat betreft de selectie van kunstenaars blijven er blinde vlekken en zorgt de huidige hiërarchie voor frictie. Voor de kunstenaars die geen galerie of verbondenheid met een huis of structuur hebben, blijft het moeilijk om ingang in het veld te vinden. Ook hier moet aandacht aan besteed blijven worden.

Volgende stappen

Er is duidelijk werk aan de winkel. Kunstenpunt zich inzetten om de expertise-uitwisseling en ontmoeting tussen verschillende partners aan te zwengelen. Goede contacten met collega’s in de buurlanden maken van Nederland en Frankrijk interessante eerste territoria om te verkennen. Door samenwerkingen op te zetten met o.a. het Mondriaan Fonds en de Institut Français kan er gezocht worden naar ongekende en inspirerende voorbeelden van praktijken in pre- en postproductie. Belangrijk is om ook hier kunstenaars niet enkel bij te betrekken, maar ook centraal te stellen.

Je leest: Van product naar traject: samenwerking met kunstenaar centraal in de beeldende kunsten