Transitie als systeemverandering in de maatschappij en in de kunst

Kunstenaars en kunstorganisaties laten zich steeds meer gelden als een partner in de transitie naar een sociaal-rechtvaardige en duurzame samenleving binnen het bredere maatschappelijke middenveld. Een specifieke uitdaging voor de kunstensector is volgens Jeroen Peeters de erkenning van de verwevenheid van op het eerste zicht instrumentele aspecten van duurzame ontwikkeling (sociaal overleg, energiebeheer, milieuzorg e.a.) met artistieke praktijken en inhouden, i.p.v. ze te zien als een beperking of bedreiging van artistieke autonomie.

We proberen hier content te tonen van Vimeo.

Kunsten.be gebruikt minimale cookies. Om inhoud te zien die afkomstig is van een externe site, kan die site bijkomende cookies plaatsen. Door de inhoud te bekijken, aanvaard je deze externe cookies.
Lees meer over onze privacy policy.

Bekijk de video op Vimeo

Van alle auteurs die zich in de discussie over de autonomie van de kunstenaar mengen, kies ik het (bekroond) artikel van Sébastien Hendrickx waarin hij stilstaat bij kunstpraktijken op de grens tussen kunst en leven. Het is niet omdat kunstenaars als bijvoorbeeld Thomas Bellinck, Jozef Wouters of Heike Langsdorf zich begeven in andere maatschappelijke domeinen (politiek, sociale huisvesting, handel), dat hun werk er mee samen valt. Al slaan ze bruggen tussen kunst en leven, toch bewaken ze ook het onderscheid er tussen opdat we kunst niet zouden reduceren tot een ‘toekomstfabriek’. Het potentieel van maatschappelijke innovatie van de kunst bestaat niet uit sluitende antwoorden of oplossingen, wel uit voeding voor denken en verbeelding.

Voor Paul Verhaeghe komt autonomie neer op het samen maken van regels en wetten, die zelf naleven en die ook doen naleven. Zijn begrip van autonomie illustreert een klassieke wijsheid: vrijheid kan niet zonder begrenzing. In de keuze tussen de gedwongen onderwerping aan de macht of de vrijwillige aanvaarding van autoriteit op grond van een externe, door alle betrokken partijen erkende bron, kiest hij de tweede optie. Verhaeghe ziet een radicale omkering als oplossing voor de contestatie van traditionele verticale (patriarchale) gezagsrelaties: autoriteit ontstaat nu bottom-up en horizontaal, met als nieuwe grond het collectief; een groep die in onderling overleg en volgens zelf afgesproken regels beslissingen kan nemen. Die zelfregulering is voor Verhaeghe een cruciaal element; op basis van ervaring en onderzoek noemt hij de gedachte dat een groep mensen vanzelf een bestuur zal ontwikkelen in het belang van de gemeenschap een illusie. Tegelijk geeft hij het begrip autonomie een bredere invulling dan die van het maatschappelijk succesvol individu. We moeten toegeven dat we van dat laatste sporen herkennen in het het discours over kunst: het ‘meesterwerk’, het ‘genie’ van de kunstenaar…

Op basis van een combinatie van wetenschappelijk onderzoek over duurzame ontwikkeling en ervaring met transitieprocessen in Vlaanderen neemt Erik Paredis een genuanceerde positie in. Het ene veranderingsproces heeft conflict en verzet nodig, het andere dialoog en samenwerking en soms kunnen beide op het eerste zicht tegenstrijdige benaderingen gecombineerd worden in een vruchtbare strategie. Hierbij is het niet nodig dat alle belangen en ideeën van actoren volledig samenvallen en wordt er door hen samengewerkt zonder onderlinge verschillen (bv. tussen projecten en instituties) te willen opheffen. Een gediversifieerde strategie bestaat er dan uit om zowel binnen als buiten de eigen sector te werken, via experimenten en netwerken koppelingen te leggen tussen diverse praktijken, samenwerking en conflict te combineren en te proberen beoordelen wat wanneer en waar geschikt is.

Praktijkvoorbeeld: milieuzorg tijdens creatieproces van de muziektheaterproductie SNEEUW (Inne Goris, Thomas Smetryns bij LOD)

Praktijkvoorbeeld: in lokale Green Track-netwerken delen leden kennis en praktijken, met respect voor de onderlinge verschillen in artistieke visie

Veel bottom-up initiatieven van groepen vertrekken vanuit gedeelde waarden, kennis en vaardigheden. Onder gelijkgezinden verlopen besluitvorming en taakverdeling spontaan en dynamisch. Verstarring en kortetermijndenken zijn echter gekende bedreigingen van gesloten groepsprocessen, ook in de kunstensector. Ontelbare samenwerkingsverbanden liepen al spaak op artistieke en andere meningsverschillen, verlies van verantwoordelijkheid of bezieling. Veel kunstenaars, medewerkers en vrijwilligers hebben nochtans de bijzondere wetmatigheden van procesmatig werken in de vingers. Ze kunnen soepel omgaan met diversiteit, onvoorspelbaarheid, niet-lineariteit, tegenslag … Deze vaardigheden kunnen in contacten met partners en beleidsverantwoordelijken expliciet ingezet en verder versterkt worden. Openheid is immers afhankelijk van de wil om rekening te houden met de verschillen (schaal, werkterrein, voorgeschiedenis…) tussen de actoren bij het maken van afspraken. Zo’n open samenwerking vraagt ontwikkeling en reflectie van individuen apart, binnen en tussen organisaties, in een interactieve wisselwerking tussen denken en doen. Zoals in alle veeleisende processen is tijd een sleutelelement om daarvoor in veiligheid de nodige mentale ruimte te creëren.

Leeswijzer

  • Digitaal platform van, door en over Pulse transitienetwerk cultuur met nieuws, praktijken, instrumenten en publicaties zoals Jonge Sla. Naar een duurzame kunstenpraktijk (2012)
  • Peeters, Jeroen. Verbeelding, ervaring en betekenis als levenskwaliteit. Podiumkunsten en duurzame ontwikkeling in Vlaanderen, in: Joris Janssens (red.), De ins & outs van podiumland. Een veldanalyse, Brussel: VTi,( 2011): p. 182–198.
  • Hendrickx, Sébastien. Kunst die zich voordoet alsof ze iets anders is dan kunst, Rekto:Verso 58, (2013): p. 42–46.
  • Paredis, Erik. Pleidooi voor een genuanceerde kijk op transitie, Oikos 68, (2014): p. 71–86.
  • Verhaeghe, Paul. Autonomie, autoriteit en democratie: vrijheid kan niet zonder afgrenzing. Oikos 72, (2015): p. 5–8.