Dream City Tunis: terugblik op een werkbezoek

Hela Ammar (c) Pol Guillard

Op uitnodiging van Kunstenpunt gingen acht kunstenprofessionals op werkbezoek naar het Dream City festival in Tunis, de multidisciplinaire biënnale van hedendaagse kunst in de publieke ruimte.

Danser Mohamed Toukabri verhuisde in 2007 van Tunis naar Brussel om te studeren aan de P.A.R.T.S. school. Hij beleefde de Tunesische revolutie en Arabische Lente vanop een afstand. Het werkbezoek aan Dream City gaf hem de kans om de artistieke en politieke bewegingen beter te begrijpen. In zijn verslag blikt hij terug op deze herstelde connectie met zijn geboorteland. Eva Blaute biedt hem van antwoord. De Tunesische filmmaker Fairuz Ghammam woont en werkt in Brussels. Ook voor haar was dit bezoek een eye-opener: “ik geef toe: het is pas nu ik naar Dream City geweest ben dat ik gevoeld heb wat er echt aan de hand is in Tunesië.” Lees hier hun gebundelde verslagen (PDF).

Naast de geselecteerde deelnemers was ook Rekto:Verso-journalist Wouter Hillaert aanwezig om een redactionele bijdrage te leveren. In de longread hieronder reflecteert hij over zijn ervaringen en neemt hij het Tunesische cultuurbeleid onder de loep. 

Hedendaagse dans in het straatbeeld, een zingende travestiet op de daken van de Medina, een film als een wit vlak: het festival Dream City getuigde begin oktober in Tunis van een bevrijde expressie na de dictatuur van Ben Ali. Toch blijft het Tunesische cultuurbeleid, zeven jaar na de revolutie, star weerstaan aan elke verandering. Veel zit op slot, getuigen cultuurwerkers ter plaatse. Is Dream City een sleutel? Met zijn sterk glokale creatiefilosofie kan de biënnale zelfs Europese kunstenfestivals tot inspiratie dienen.

‘We zijn fier dat een jonge gast een mooi beeld zal geven van Tunesië in het buitenland, waar ze het alleen nog maar over salafisten hebben.’ Het is slechts één van de vele opmerkingen die voorbijrollen over het witte vlak waar je een halfuur lang op zit te kijken bij Foyer, een artistieke documentaire van Ismaïl Bahri. De Tunesiër woont in Parijs, maar draaide de film in zijn geboorteland. Hij zette zijn camera langs de kant van de weg en hing er een blanco vel papier voor, dat in de wind allerlei lichte schaduwen vangt. Veel krijg je dus niet te zien, wel vijftig tinten wit. ‘Een studie naar de werking van het licht’, noemt Bahri het zelf.

Intussen valt er wel van alles te horen: een stroom van commentaren van voorbijgangers op wat Bahri daar staat te doen. Eén passant vindt dat politici en intellectuelen het land verraden hebben door maar te blijven kletsen, terwijl een groepje jongeren op weg naar hun dagelijkse duik in het kanaal komen grappen over hun eigen werkloosheid. ‘Zet je film maar op Facebook, dan worden we misschien nog opgepikt in Frankrijk!’

Hoop, humor en desillusie wisselen elkaar in Foyer af met elk zuchtje wind. Vanzelf wordt het witte scherm een blanco canvas voor het verzamelde zelfbeeld van een land dat begin 2011 een oud juk afwierp, maar dat juk vandaag misschien harder dan ooit op de schouders voelt wegen. Al nam Tunesië in 2014 een heel vooruitstrevende nieuwe grondwet aan, er is nog steeds geen grondwettelijk hof actief dat waakt over de toepassing ervan. Buitenlandse investeringen lopen terug, de werkloosheidsgraad onder jongeren met een diploma bedraagt ruim 40%, en ook de toeristische sector is nog altijd niet bekomen van de aanslagen in 2015 op het Bardo-museum en in Sousse, waarin samen een zestigtal toeristen de dood vonden.

Op papier regeert nu dus wel de democratie, maar in de praktijk verschijnen op vele politieke sleutelposten weer figuren uit de tijd van de dictatuur. Dit najaar passeerde in het parlement nog een omstreden wet die amnestie verleent aan al wie zich onder Ben Ali bezondigd heeft aan corruptie, onder om meer drie zittende ministers uit de wind te zetten. ‘Vroeger hadden we één Ben Ali, nu hebben we er twintig’, schampert een taxichauffeur. Vandaag telt Tunesië zowat zijn tiende regering sinds 2011, plus meer dan 200 politieke partijen. Het stof van de revolutie is nog niet gaan liggen.

Ismaïl Bahri – Foyer

Wederkerigheid is de moeder van de internationale culturele uitwisseling. Wat is onze rol?

Dat lijkt in het land waar de Arabische volksopstanden begonnen met de zelfverbranding van een jonge groenteverkoper op 17 december 2010, voor een heel tegenstrijdig gevoel te zorgen: alles is mogelijk, al zit alles vast. In Foyer zegt één passant argeloos tegen Bahri: ‘Als het waait, komt er iets in beweging. Als het niet waait, blijft alles bij het oude.’ Net zo lijken veel Tunesiërs vandaag de postrevolutionaire situatie van hun land te ervaren: áls niet het toeval regeert, dan wel een absolute windstilte. De situatie draagt evenveel belofte als impasse in zich.

Vliegend Vlaams

We zijn in Tunis geland met een kleine Vlaamse delegatie van kunstenaars en cultuurwerkers. Onze trip is een initiatief van Kunstenpunt, dat zijn internationaliseringsopdracht als steunpunt sinds kort bewust meer afstemt op de MENA-regio (Middle-East & North-Africa), met af en toe een open oproep en een bezoekersprogramma voor interessante festivals ter plekke. Gegidst door onderzoeker Joachim Ben Yakoub, bezig aan een doctoraat over postrevolutionair Tunesië, volgen we een week lang het festival en ontmoeten we lokale artistieke actoren.

Op Dream City lopen we nog meer bekenden tegen het lijf. Gastcurator van deze zesde editie van het tweejaarlijkse festival is ex-KVS-directeur Jan Goossens, terwijl VUB-professor Eric Corijn in de oude nationale bibliotheek Al Khaldounia een dagelijks reflectie-atelier leidt over diverse stedelijke uitdagingen voor Tunis. Anne Teresa De Keersmaeker, Jozef Wouters en Ruud Gielens staan met voorstellingen mee op de festivalaffiche. Voor even voelen we ons een van de vele buitenlandse gemeenschappen die vanaf de Middeleeuwen steeds zijn blijven neerstrijken in de historische handelsstad Tunis, en daar eigen privilegies verkregen.

Alleen al dat ‘neerstrijken’ op zich houdt vandaag een bijzonder voorrecht in, zeker in een regio waar reizen en resideren voor vele artiesten lang niet eenvoudig is, laat staan dat ze even evident de Middellandse Zee kunnen oversteken naar Europa als wij de omgekeerde richting kunnen uitvliegen. Mobiliteit geldt als een van de voornaamste thema’s in de Arabische artistieke wereld. Artiesten die wel een internationale carrière kunnen uitbouwen, en zich bijvoorbeeld in Parijs of Brussel vestigen, zullen altijd blijven zitten met de vraag hoe zich te verhouden tot het moederland. ‘Wat gaan jullie met deze contacten en ervaringen doen?’, is een vraag die ook onze Vlaamse delegatie meerdere keren voorgelegd krijgt. Wederkerigheid is de moeder van de internationale culturele uitwisseling. Wat is onze rol?

We proberen hier content te tonen van YouTube.

Kunsten.be gebruikt minimale cookies. Om inhoud te zien die afkomstig is van een externe site, kan die site bijkomende cookies plaatsen. Door de inhoud te bekijken, aanvaard je deze externe cookies.
Lees meer over onze privacy policy.

Bekijk de video op YouTube

Tussen ‘crise’ en ‘crime’

Een oeuvre dat dit besef van geprivilegieerde bewegingsvrijheid nog versterkt, is dat van de Tunesische fotografe Héla Ammar. In een leegstaand huis achter een van de gezellig drukke winkelsteegjes van Tunis legt haar installatie Á Contre-jour (‘Tegenlicht’) de claustrofobische sociale achterkant van het grootstedelijke leven in Tunis bloot.

In de kleine kamertjes van het huis heeft Ammar duistere straatbeelden en indringende menselijke portretten uit de Medina uitvergroot als behangpapier, af en toe afgewisseld met een video. In de ene kamer loopt een immense berg bierblikjes en krantenpapier over in een foto van een schimmige steeg, in het volgende vertrek groeien knipmessen en zwaarden uit potten als nog niet ontloken bloemen. Snelle beelden van drugs, geweld en aftakeling flitsen tussen uitgelengde beelden van spelende kinderen in de Medina. Op de muur achter hen twijfelt een graffiti-opschrift tussen de woorden ‘crise’ en ‘crime’.

‘In Tunesië heb je twee opties om het te maken’, grijnst een van de jongeren die Ammar voor de camera haalde in haar video 99 problêmes. ‘Ofwel ga je rechtsaf en word je flik. Ofwel ga je linksaf buiten de wet staan en frauderen.’ Het zijn twee keerzijdes van dezelfde medaille, preciseert een van zijn vrienden: ‘Het kan perfect gebeuren dat de politie je eerst bier verkoopt en je daarna oppakt omdat je ervan gedronken hebt. Agenten zouden de criminaliteit moeten indijken, maar zetten er ons net toe aan.’

Deze jongeren blowen om in slaap te raken en voelen zich elke dag weer losers omdat ze hun vader om geld moeten bedelen. Al is er nog altijd een derde optie. Eén etage lager presenteert een andere video droog de antwoorden op de vraag waarom vele jongeren clandestien naar Europa proberen te reizen. ‘Alleen met geld win je respect en hier is geen toekomst. It’s the only way out.’ Velen wagen hun kans om de zee over te steken, weinigen slagen.

Culturele heropbloei

Zelf vertegenwoordigen kunstenaars als Bahri en Ammar een hoopvoller beeld van Tunesië: dat van de creatieve hausse die losbrak tijdens en na de revolutie. Kunstcriticus Adnen Jdey vertelt er ons over op onze eerste avond in Tunis. Hij heeft het niet enkel over de vele spontane muurschilderingen die in de weken na 14 januari 2011 het straatbeeld veroverden, maar ook over een euforische literaire productie, met een opvallend aandeel pornografische romans.

Los van de ontelbare tentoonstellingen met documentaire foto’s van de revolutie telde Jdey intussen ook al een tachtigtal groeps- en solotentoonstellingen in Tunis: naar lokale normen een uitzonderlijk hoog aantal. Als rode draad door hun artistieke exploratie ziet hij een onderzoek naar de mogelijke autonomie van het beeld op zich, decennialang gekoloniseerd door het alomtegenwoordige portret van de dictator.

Volgens cineast Moncef Dhouib, die in 2014 eigenhandig het cultuurcentrum Cinévog uit de grond stampte, hebben de jongste zeven jaar ruim 250 nieuwe structuren en collectieven het ministerie van cultuur benaderd met aanvragen voor ondersteuning. Maar zelf moest hij begin dit jaar alweer de jammerlijke sluiting van zijn initiatief aankondigen: te weinig middelen voor een dagelijkse werking, en dus oplopende schulden. Cinévog is uiteindelijk toch open kunnen blijven, maar vele andere nieuwe organisaties gaan even snel als ze ontstaan, vaak door gebrek aan overheidsondersteuning.

We proberen hier content te tonen van YouTube.

Kunsten.be gebruikt minimale cookies. Om inhoud te zien die afkomstig is van een externe site, kan die site bijkomende cookies plaatsen. Door de inhoud te bekijken, aanvaard je deze externe cookies.
Lees meer over onze privacy policy.

Bekijk de video op YouTube

Je kan je dan naar die bureaucratische regeltjes buigen, maar wij hebben een eigen visie en concept en gaan onze waarden niet laten varen. Anders verandert er nooit iets in dit land.’

FEKI EN GHOZLANI

Er is wel een beperkte subsidielijn voor zowel kunstenaars als projecten. Volgens manager Alessandro Rivera Magos van kunstenaarscollectief Corps Citoyen bedraagt die gemiddeld 10.000 dinar of 3.500 euro per dossier, goed voor één maand repeteren met vijf medewerkers.

Maar de meeste initiatieven blijven puur persoonlijke ondernemingen van artiesten die zich verenigen, al dan niet gesponsord door (buitenlandse) private fondsen. Zo is er La Maison de l’Image van fotograaf Wassim Ghozlani en architecte Olfa Feki: zowel een ontmoetingsplek voor fotografen als een kleine vertoningsplek en een opleidingscentrum waar elk jaar dertig jonge talenten (zonder middelen voor een dure privé-opleiding) noodzakelijke skills aangeleerd krijgen in fotografie, film, tekenen, animatie of infographics, mét begeleiding naar een echte job. Kennen we zulke initiatieven in België? Ik geloof het niet.

Vier vijfde van de middelen (voor vijf medewerkers) komen uit Feki en Ghozlani’s eigen vermogen: Ghozlani verdiende zijn geld en zijn internationale faam vooral met de verkoop van foto’s van de revolutie aan de buitenlandse pers. Van de overheid daarentegen vallen er niet meteen subsidies te verwachten. ‘Omdat we in onze projectiezaal kussens hebben in plaats van stoeltjes, mogen we van de staat zelfs geen betalende publieke vertoningen organiseren’, krijgen we ter plekke te horen. ‘Je kan je dan naar die bureaucratische regeltjes buigen, maar wij hebben een eigen visie en concept en gaan onze waarden niet laten varen. Anders verandert er nooit iets in dit land.’ Het zijn kunstenaars als Feki en Ghozlani die voorgaan in de strijd om van de revolutie een echte bevrijding te maken. En blijkbaar gaat dat beter zónder de overheid.

Postkaart-kunst

Tunesië kan nochtans bogen op een lange artistieke traditie, zo leert een rondetafelgesprek met vier Tunesische culturele experts dat Joachim Ben Yakoub en Kunstenpunt halfweg Dream City aanbieden. Samen schetsen Kmar Bendana, Mariem Guellouz, Sana Tamzini en Moez Mrabet de geschiedenis van een cultuurbeleid dat nog altijd sterk centraal gestuurd is.

De Tunesische kunsten moesten zich emanciperen van de Franse cultuur die er tachtig jaar lang was ingewreven, maar de centralistische manier waarop dat gebeurde, kon niet Franser zijn.

Fragment uit ‘El Aers – The wedding project’ van Corps Citoyen

Toen president Habib Bourguiba na de Tunesische onafhankelijkheid in 1956 een eigen nationale identiteit wilde profileren tegenover de jarenlange Franse overheersing, speelde de promotie van een populair-folkloristische cultuur daarin een hoofdrol, vertelt Mariem Guellouz. Naar het voorbeeld van Les Ballets Russes werd een nationaal dansgezelschap het land rondgestuurd om het volk te ontvoogden, en op 7 november 1962 wijdde de president ook een hele speech aan het belang van theater: ‘Het is de kroongetuige van de geboorte van een nationaal bewustzijn.’ Toch werd vooral de Tunesische film een begrip, dankzij een sterk uitgebouwde staatscinema.

Het is Ben Yakoub die me wijst op de grote paradox onder dit cultuurbeleid: de Tunesische kunsten moesten zich emanciperen van de Franse cultuur die er tachtig jaar lang was ingewreven, maar de centralistische manier waarop dat gebeurde, kon niet Franser zijn. Nog steeds bestiert de Tunesische overheid zelf de grote culturele instellingen (waaronder het Festival International de Carthage), die ook het gros van het cultuurbudget opslokken. Zeker bij jonge hedendaagse artiesten die een onafhankelijke koers willen varen, bestaat sterk het gevoel dat de officiële cultuurpolitiek vooral een traditionele postkaart-kunst dient.

Zo hoopt huidig cultuurminister Mohamed Zine El Abidine, zo vervolgt Ben Yakoub, in 2018 eindelijk de Cité de la Culture te openen op de brede Avenue Mohamed V: een prestigeproject dat al onder Ben Ali werd aangevat, en dat een operazaal van 1.800 plaatsen, een cinematheek, een nationaal museum voor hedendaagse kunst, een eerste dansschool en een nationaal literair centrum moet gaan herbergen. Hij vreest dat er nauwelijks geld zal overblijven om het grootse gebouw met zijn 400 personeelsleden ook boeiend te blijven vullen.

Een ander probleem van die centralistische politiek is ook de sterke concentratie op Tunis, terwijl Bourguiba’s ontvoogdende ideaal voor het hele land onder Ben Ali nagenoeg is uitgedoofd. Dat maakt van ‘decentralisatie’ naar de meer achtergestelde regio’s een centrale zorg bij de vier cultuuractoren in de rondetafel. Als speerpunt van zo’n decentralisatie geloven ze sterk in een democratisering richting kinderen en jongeren. Rond de bijna 250 ‘Maisons de Jeunesse’ die over het land zijn uitgespreid – veel ruimer dan in andere Arabische landen – zou zich een schat verzamelen van jongeren die willen dansen, musiceren en aan street art doen, maar daar draait de lokale ambtenaar om vijf uur ’s avonds de deur op slot, net als in de weekends. Ook het idee van kunsteducatie is vrijwel onbestaande in het cultuurbeleid.

‘Dat Ben Ali zo weinig op cultuur heeft ingezet, verklaart voor mij mee de opkomst van het salafisme’, aldus Moez Mrabet, directeur van het Cultureel Centrum van Hammamet. Hij wordt nog altijd emotioneel van die paar keren dat salafisten de jongste jaren agressie pleegden tegen zowel hedendaagse kunst als het theater.

De vele (achter)kanten van de Medina

In dat grote gat tussen de officiële cultuurpolitiek en de nieuwe dynamiek van onafhankelijke hedendaagse artiesten en collectieven speelt Dream City een bescheiden, maar cruciale rol. Het festival popte in 2007 ineens op als een in het geheim geplande artistieke guerrilla tijdens de festiviteiten voor de twintigste verjaardag van Ben Ali’s heerschappij. ‘We vroegen ons af of je dans ook kan inzetten als een collectieve choreografie in de publieke ruimte, in plaats van altijd voor hetzelfde publiek in de black box’, vertellen choreografen Selma en Soufiane Ouissi, broer en zus en oprichters van Dream City.

Achter zijn weinig sprekende gevels – die anders dan in de westerse traditie niet naar buiten, maar naar binnen zijn gericht – verhult de Medina een veel complexere werkelijkheid.

‘We wilden niet alleen de kunst meer openen, maar ook een activistisch gebaar maken tegen het politieke machtsvertoon, door de publieke ruimte terug te claimen voor le corps citoyen. Vandaar de naam van het festival: een gedroomde plek voor een gedeeld kunstwerk, dat mee vervloeide met zijn socio-politieke context.’

Niet toevallig nestelde die artistieke putsch zich in de Medina: de oude stad van Tunis. Voor buitenstaanders ziet die eruit als één groot labyrint van nauwe winkelstraatjes: een knusse toeristische attractie waar je nog kan afbieden op de prijs voor souvenirs, pantoffels of ambachtelijk vervaardigde stoffen (al blijkt het vaak gewoon buitenlandse namaak). Maar achter zijn weinig sprekende gevels – die anders dan in de westerse traditie niet naar buiten, maar naar binnen zijn gericht – verhult de Medina een veel complexere werkelijkheid.

Rond de Zitouna-moskee als historisch centrum strekt zich een ingenieus netwerk van socio-politieke en economische relaties uit, waar van oudsher eerder familiale structuren zich linken met een kosmopolitische geschiedenis van internationale handel, en ‘publiek’ en ‘privaat’ zich heel anders tot elkaar verhouden dan in de gemiddelde Europese stad. Alleen al de aaneengesloten architectuur van de Medina maakt het voor het regime veel moeilijker om er politionele controle over te krijgen. Ook de westerse strakke glazen hoogbouw die de rest van Tunis overziet, heeft in de ‘vuile’ Medina nooit voet aan de grond gekregen.

Het is in deze context dat Dream City intussen uitgegroeid is tot een bloeiend creatiefestival, waarin lokale artiesten zij aan zij staan met internationale makers. Die laatste strijken in principe nooit zomaar neer, maar komen zich eerst goed inwerken in het labyrint van de Medina. Ze worden twee weken ingeleid in de vele (achter)kanten van de Medina, ontwikkelen pas dan een plan, komen een paar keer terug, worden meestal gekoppeld aan lokale sociale of artistieke gemeenschappen en creëren van daaruit dan uiteindelijk vier weken tot een half jaar ter plekke. ‘Nabijheid en duur staan centraal in onze aanpak met artiesten en andere partners’, aldus Selma en Soufiane Ouissi. ‘We willen dansen en denken in directe relatie tot de stad, door een lichaam heruit te vinden dat zich manifesteert in antwoord op de specifieke context.’

Dat alleen al maakt van Dream City ook in internationaal verband een uniek gebeuren. Hoewel stedelijkheid en participatie in de hele (cultuur)wereld opgang maken als thema en methodiek, zie je weinig andere festivals zo sterk investeren in de inbedding van hun artiesten in de lokaliteit van hun stad en cultuur – in Vlaanderen komt het sociaal-artistieke Enter-festival wellicht het dichtst in de buurt. Voor gastcurator Jan Goossens is het een aanpak waar hijzelf vooral door geïnspireerd is geraakt in contact met artiesten uit Congo, Dakar, Zuid-Afrika. ‘Zulke gedeelde ruimten van verbeelding missen we in Europa soms nog.’

Eén meisje wilde er wel graag gewoon Parijs van maken, terwijl een salafist droomde van een eco-city met zonnepanelen en elektrische wagens, ‘maar het kind, de gelovige, de gepensioneerde, de kunstenaar, de ambachtsman en de straatverkoper met Chinese brol verbeelden zich de toekomst allemaal vrij identiek: precies zoals nu, maar dan properder en opnieuw gerenoveerd zoals vroeger – de enige denkbare toekomst van deze plek blijkt haar verleden.

We proberen hier content te tonen van YouTube.

Kunsten.be gebruikt minimale cookies. Om inhoud te zien die afkomstig is van een externe site, kan die site bijkomende cookies plaatsen. Door de inhoud te bekijken, aanvaard je deze externe cookies.
Lees meer over onze privacy policy.

Bekijk de video op YouTube

De toekomst achter ons

Een sterke illustratie van al die intenties is het toonmoment van Brussels kunstenaar Jozef Wouters. Samen met enkele jonge Tunesische architecten trok hij drie weken lang een atelier op in Dar Bairam Turki, een van de verwaarloosde zeventiende-eeuwse paleizen in de Medina, naast Habib de deurenrestaurateur, Mourad de schoenmaker en Ali de stoffenverver. Inzet van hun residentie: de Medina vormgeven vanuit de toekomstverbeelding van haar bewoners. Steeds dezelfde vragen stelden ze in de omgeving: ‘Wat zou je toevoegen aan de Medina, als je het geld en de macht had?’, ‘Hoe hoop je dat de Medina eruit zal zien in twintig, veertig, honderd jaar?’ Pas in de volgende editie van 2019 moet dat tot een volwaardige creatie leiden, maar ze onthalen ook dit jaar al het geïnteresseerde publiek voor inzage in hun proces.

Op de patio van Dar Bairam Turki kom je met dertig andere bezoekers in een kring te zitten rond een hoop maquettes die de groep vervaardigd heeft na zijn gesprekken in de buurt. Terwijl Wouters af en toe een maquette laat rondgaan, deelt hij zijn verzamelde indrukken. Zoals: dat hij in de Medina lang een architecturale belichaming van het internet heeft gezien: een ruimte zonder overzicht, een chaos van smalle doorgangen tot semi-publieke plekken die je moet kennen voor je er toegang tot krijgt, met meerdere realiteiten, die zo zijn ingericht dat je steeds te horen krijgt wat je eigenlijk al weet. ‘Er is maar één verschil: in de Medina blijft je lichaam zich bewust van alle exclusieve ruimten waar je geen toegang toe hebt.’

Ook is het Wouters opgevallen dat vele bewoners de Medina liever zouden willen herstellen zoals ze vroeger was, dan ze vooruit te denken. Eén meisje wilde er wel graag gewoon Parijs van maken, terwijl een salafist droomde van een eco-city met zonnepanelen en elektrische wagens, ‘maar het kind, de gelovige, de gepensioneerde, de kunstenaar, de ambachtsman en de straatverkoper met Chinese brol verbeelden zich de toekomst allemaal vrij identiek: precies zoals nu, maar dan properder en opnieuw gerenoveerd zoals vroeger – de enige denkbare toekomst van deze plek blijkt haar verleden.’

‘Nostalgie’, heet dat algauw in westerse oren. Wij denken tijd dan ook als een doorgaande lijn van continue vooruitgang. Maar als je weet dat van deze verzamelde schat aan historisch patrimonium slechts 10-15% gerenoveerd is dankzij de inzet van organisaties als L’Association de Sauvegarde de la Médina de Tunis (ASM), en de rest van het architecturale erfgoed al decennia staat te verkommeren, is dat appel aan herstel misschien nog niet zo gek.

Een raam voor een landschap

Er speelt nog iets. Je krijgt er tijdens Dream City moeilijk grip op, maar langzaam spint het zich samen tot een rode draad: er zijn wel meer werken te zien die iets trachten te bewaren voor de toekomst. Zo wijdt de Tunesische kunstenares Sonia Kallel in het Kheireddine-paleis een volledige expo aan de negen stadia van de bedreigde ambachtelijke vervaardiging van de Chéchia, het traditionele mannelijke hoofddeksel: van breien en verven tot plooien. Deze ketting van nabije creatie staat natuurlijk symbool voor de vlotte onderlinge samenwerking binnen de traditionele Medina. Maar lijkt ze niet ook richtinggevend voor wat elders ressorteert onder hippe namen als transitie, cradle to cradle, lokale productie? De toekomst is misschien niet het verleden, zoals Wouters begreep. Misschien is het verleden eerder de toekomst?

Ook andere kunstenaars leggen een verborgen historie bloot. In de charmante documentaire A present from the past filmt de Egyptische cineaste Kawthar Younis in het geheim haar eigen vader, tevens professor filmstudies, waarmee ze in Rome op zoek gaat naar een oude geliefde van hem. Een stuk beklemmender is de installatie 0904, waarin de Tunesische kunstenaar Malek Gnaoui je confronteert met de herinneringen van ex-gevangenen aan de beruchte gelijknamige (maar intussen afgebroken) Tunesische gevangenis ‘9 April’. Op de binnenplaats bots je op een grote galg met gekooide rondfladderende vogeltjes: een beeld van gebonden vrijheid waarboven net zo goed de titel ‘a present from the past’ had kunnen passen?

Werden hier taboes doorprikt en mogelijks minimaal verzoend? Of waren het louter onze buitenstaandersogen die er taboes van maakten?

Dream City opent – één keer om de twee jaar – een ruimte waar kunst een betekenis gevend kader creëert rond een onderbelichte realiteit die er al is, maar waarover nog zelden publiek gesprek mogelijk is – zoals je een raamwerk voor een landschap plaatst, zodat voorbijgangers er voor het eerst anders naar gaan kijken.

Bij aanvang van de indringende performance Tilt-Frame van de Zuid-Afrikaanse choreograaf Boyzie Cekwana gibberden de vele jonge toeschouwers eerst nog, toen bovenaan de trap ineens op hoge hakken en in een rode jurk een travestiet verscheen. Maar bij al zijn verdere visuele getuigenissen over geweld tegen homo’s in de Maghreb daalde algauw een strak gespannen stilte neer. Vanachter de tralies in een kelderachtige cel kwam één schaars geklede performster zo dicht met haar ervaringen dat niet sympathiseren met haar lot moeilijk werd, hoe hard ze je ook in het gezicht schreeuwde.

Net als in de huwelijksceremonie Un-marry us van Tania El Khoury, bovenop de daken van de Medina, ging het publiek uiteindelijk zelfs samen dansen met de centrale transseksuele figuur. Werden hier taboes doorprikt en mogelijks minimaal verzoend? Of waren het louter onze buitenstaandersogen die er taboes van maakten? Dat iedereen bij Tilt-Frame zijn telefoons en tassen moest afgeven, doet minstens vermoeden dat deze performance liever niet zomaar op de straatstenen van Tunis terechtkwam. Het geeft Dream City een urgentie waar lang niet elk stedelijk kunstenfestival op kan bogen. In Tunis blijft de hoge missie van de festivalbrochure niet zomaar bij mooie woorden: ‘Kunstenaars hebben een wezenlijke bijdrage te leveren aan de utopie van democratie, waardigheid en waarheid die ons meer dan ooit uitdaagt.’

Nieuwe geschiedenis

Natuurlijk zie je het niet in elk geprogrammeerd werk. Bij enkele producties lijkt de klinkende naam van hun performers te primeren op hun weerklank voor de lokale context. Zonder veel extra inhoudelijke inzichten over Tunis plant Rimini Protokoll zijn – nochtans best bijzondere – audiowandeling Remote Tunis gewoon over uit andere steden. En zonder duidelijke reden werd Anne Teresa De Keersmaeker ingevlogen om in het Dar Hussein-paleis rond haar as te draaien in haar – nochtans best bijzondere – solo Violin Phase.

Bij andere creaties lijkt de duur van de uitwisseling te kort geweest om ze artistiek echt te rechtvaardigen, van het Slow Parcours van Ula Sickle met de lokale acrobaat Mohamed Djobbi tot het flauwe theaterstukje dat Tim Zulauf realiseerde met vier cyberactivisten in Maison de Trolls. Maar dat risico hoort nu eenmaal bij elk creatiefestival: lang niet alles verandert in goud.

Dát er iets artistieks gebeurt in de stad waarvan de officiële stadsschouwburg op de Avenue Bourguiba diezelfde week vooral de Miss Tunesië-verkiezing host (proficiat Emna Abdelhedi!), lijkt al het halve werk. Vier dagen lang kon je maar beter een uur op voorhand gaan aanschuiven bij die voorstellingen waar je zeker wilde binnen geraken, tussen een rij toeschouwers waarvan de gemiddelde leeftijd ergens rond de 25 schommelde.

Zowel in de zaal als op scène oogt postrevolutionair Tunesië dus vooral jong. Met kinderen met suïcidale aandoeningen creëerde theatermakerskoppel Ruud Gielens en Leila Suliman in Superheroes een boodschap aan alle volwassenen. Met gracieus wegschietende hangjongeren toogt kunstenaarscollectief Corps Citoyen door de nauwe straatjes als een huwelijksoptocht: zo schrijnend hun achterliggende verhalen, zo feestelijk nemen ze op Dream City de Medina in. Op het gevaar af om als Vlaamse criticus te vervallen in exotisme, voelde het echt alsof theater en dans hier opnieuw hun rituele oorsprong als gemeenschapskunst herwonnen.

Wat onze rol dan is? ‘Er zijn’, indien gewenst: die buitenlandse steun en aanwezigheid geeft buiten-Europese initiatieven vaak meer symbolisch kapitaal bij hun lokale cultuurpolitici. Maar ook: die aanwezigheid bescheiden houden, door ontvankelijk te blijven voor de plaatselijke context met zijn eigen noden en voorwaarden. En verder: daar financieel aan bijdragen waar nodig, niet alleen volgens wat wij nodig vinden. Maar vooral: wederkerigheid als leidraad nemen, door niet alleen ervaringen op te halen, maar ze ook aan te bieden, en ook zelf te willen leren van wat we elders ervaren. Kortweg: de volle consequenties opnemen van de ongelijke uitgangspositie van veel intercontinentale uitwisseling. Wat in Tunesië (niet) gebeurt, is meer dan de zaak van Tunesië alleen.

De indruk die ik van dit korte bezoek aan Dream City kreeg, is dat er nog veel moet worden uitgeklaard: niet alleen voor de toekomst, maar ook voor het nabije verleden, onteigend door zeventig jaar dictatuur, plus minstens zoveel jaren Franse overheersing. Vooral dat geeft dit festival wellicht zijn grote aanzuigkracht bij zowel Tunesiërs als internationals: het viert in het Tunesië van na de revolutie niet zozeer een verloren verleden, maar schrijft met elk kunstwerk in zijn programma een nieuwe geschiedenis. Dat maakt een wereld van verschil.

Je leest: Dream City Tunis: terugblik op een werkbezoek