Een groot wondermiddel – brief Tom Lemahieu

“Het was ook een geluk dat de sector ging experimenteren met prijsdifferentiatie. De boude voorspelling dat dit de sector meer middelen zou opleveren bleek te kloppen. Dat de decreetgever daarop inzette door een borgregeling en meer inkomsten niet af te straffen in geval van succes, durf ik vandaag een gamechanger noemen.”

Dag Maatschappij,

Helemaal zoals het op dagen als vandaag hoort: állereerst wens ik je van harte een gezond nieuw jaar 2030. Over goed drie maanden is het alweer 10 jaar geleden dat de mensen collectief beseften en beslisten dat de ‘beste wensen’ die we elkaar vanop 0,60 meter toewerpen (wat fijn dat die afstand de voorbije jaren stelselmatig kleiner geworden is) – meer nog dan geluk en voorspoed – in de eerste en enige plaats over gezondheid gaan. Ik herinner me hoe we in de jaren voor 2020 – onwetend als we toen waren – bij wijze van boutade aan het begin van elk jaar tegen elkaar zeiden dat een goede gezondheid uiteindelijk het belangrijkste is. En zie nu… het is alweer een decennium geleden dat ‘gezondheid’ een van de belangrijkste woorden in de maatschappij werd, omdat ze op diverse domeinen zó hard aangetast werd: een goede gezondheid voor de mens, voor het milieu, voor het bedrijfsleven en voor de afdeling R&D van de maatschappij, nl. de brede cultuursector.

Ik wil van dit nieuwe jaar gebruik maken om jou, Maatschappij, te feliciteren met de financiële gezondheid van jouw culturele ecosysteem. De sectoren die 20 jaar geleden in het parlement nog schaamteloos subsidieslurpers en subsidiejunkies genoemd werden (niet door iedereen, laat dat duidelijk zijn, toen zag nog niet iedereen het belang van cultuur in), blijken de dag van vandaag voortgestuwd in de slipstream van hun financiële veerkracht. En daar heb jij, Maatschappij, alles mee te maken natuurlijk. Door een aantal keuzes die je maakte. Vandaag staat het als een paal boven water dat voor een goede (financiële) gezondheid het cliché alle kleine beetjes helpen meer dan ooit waar is.

Want gelukkig bleken enkele zinnetjes die in 2017 in die fameuze conceptnota over aanvullende financiering stonden toch waarheid: dat alternatieve financiering nooit een vervanging voor reguliere subsidies zou zijn. Men hield woord! Het maakte dat onze organisaties, ondanks een vertrouwen dat voorheen met de regelmaat van legislaturen soms geschaad werd, met meer dan relatieve zekerheid konden verder ploegen. Een beleidsplan moet vandaag niet enkel uitgedacht en geschreven worden, het kan ook integraal uitgevoerd worden. Daar kwamen garanties voor, het zorgde dat begrotingen van sectororganisaties niet in de war raakten, dat budgetten op langere termijn ingeschat konden worden, dat financiële instellingen niet meer moeilijk gingen doen over borgstellingen. Door stipte uitbetaling in zo weinig mogelijk schijven daalde het budget dat aan kaskredieten opging. Het vertrouwen groeide als kool toen de Vlaamse regering (het precieze jaar ontsnapt mij) besliste om structurele subsidie-enveloppes daadwerkelijk voor een hele periode vast te pinnen: een vast bedrag waar niet meer aan getornd werd, dat netjes volgens de decretale afspraken uitbetaald en geïndexeerd werd… en dat enkel kon dalen na structureel overleg met de sector. Want herinner je: het is ooit anders geweest.

Ik herinner mij ministers die in het najaar besparingen aankondigden die in datzelfde najaar doorgevoerd werden. Ik herinner mij hakbijlen die de budgetten van de volkshogescholen op korte termijn in één beweging met 25% kortwiekten. Ik herinner mij beleidsmakers die in een sector middelen afroomden… en diézelfde middelen pakweg een maand later met poeha en persbericht weer in diezelfde sector injecteerden. Gelukkig groeide het vertrouwen, samen met het expliciete geloof van beleidsmakers in de kracht van onze sector. Toen ik jong en onervaren was, riep ik wel eens dat politici de cultuur- en kunstensector wél opvrijden, maar nooit bevredigden. En als ik op dreef was voegde ik daaraan toe dat ze de liefde voor de sector, die ze in speeches zo vaak uitschreeuwden, telkens ontkenden als er een andere liefde voorbijkwam. Vandaag de dag wéten politici wat ze zeggen als ze de waarde van cultuur noemen: de sector is bevrijd van zijn eeuwige legitimatiestrijd. Dat opende ogen en deuren. Het vertrouwen werd hersteld.

Maar ik had het over de kleine beetjes. Die maakten uiteindelijk het verschil. De kleine financieringsinitiatieven zorgden ervoor dat de stabiele financiële subsidiebasis op maat van de sector aangevuld werd. Zo kon de sector de stap zetten van voldoende financiering naar afdoende middelen. Als ik erop terugkijk, dan zou ik het durven hebben over kleine beetjes en kleine gelukjes die samenvielen, die hand in hand gingen. Geen grootse hefbomen dus, geen wondermiddelen, geen risicobeleggingen, maar een afgewogen inzet van relatief kleine praktijken.

Gelukkig immers had het sociaal-cultureel volwassenenwerk sinds jaar en dag een percentage eigen inkomsten dat de subsidiestroom ruim overschreed. Gelukkig gaven mensen eind 2020 toe aan de roep om weer samen cultuur en sociaal-cultureel werk te beleven, lieten ze hun angst varen en genoten ze voluit van het corona-proof aanbod van de sector. Geen winkel zonder klanten, weet je wel. Maar ook geen leven zonder cultuur. Het was een klein gelukje dat mensen tijdens de eerste coronacrisis aan den lijve ervaarden dat ze zonder participatie aan cultuur niet voluit aan het leven waren. Dat gaf een boost aan de participatie… en 10 jaar later zijn we gelukkig vergeten hoeveel druk, ook financiële druk, dat destijds op de sector zette.

Het was ook een geluk dat de sector – door de zekerheid van een standvastige subsidiëring – ging experimenteren met prijsdifferentiatie. Dat daagde de sector uit, want hoewel het concept al een hele tijd bestond, bleef het tot dan vaak een beetje morrelen in de marge. De boude voorspelling dat dit de sector meer middelen zou opleveren bleek te kloppen. Dat de decreetgever daarop inzette door een borgregeling en meer inkomsten niet af te straffen in geval van succes, durf ik vandaag een gamechanger noemen: het zorgde enerzijds voor een verschuiving in de participatiecijfers (de financiële drempel om te participeren bleek dus toch belangrijker dan onderzoek dikwijls aantoonde) maar anderzijds ook simpelweg voor meer eigen inkomsten in het laatje.

Wat een geluk dat men inzag dat (bedrijfs)mecenaat in de cultuursector nooit écht voldoende van de grond zou komen, maar wel heeft ingezet op ‘de kleine mecenasjes’: de fiscale aftrekbaarheid van giften en van sommige lidgelden – investeringen in de gezondheid van de mens noemde de minister van Cultuur, Welzijn, Jeugd, Samenleven en Gezondheidszorg dat enkele jaren geleden – was een geschenk uit de hemel. Die pluim mag die minister van Leven op zijn hoed steken. Dat geldt trouwens ook voor de vereenvoudiging, de bijna-afschaffing van de procedures daarvoor, die ook voor de vele kleine organisaties de deur naar aanvullende financiering openzette. Fondsenwerving was niet langer een taak binnen begoede organisaties die het zich konden permitteren, het werd ook haalbare kaart voor de kleine spelers. Onlangs hoorde ik zelfs dat er lokaal her en der mecenassen opstaan die onder het mom van de lokale-cultuur-shelter de lidgelden en tickets van minder begoede gezinnen voor hun rekening nemen. Als we dat over enkele jaren nu eens zouden kunnen koppelen aan een nog verder doorgedreven prijsdifferentiatie…

Wat een geluk dat de overheid de term innovatie opengetrokken heeft en erkende dat de zachte sectoren tot de meest innovatieve sectoren ooit behoren. Hun werkwijzen lijken traditioneel, hun methoden zijn beproefd, maar het verschil dat ze maken – zeker als je het bekijkt in het licht van de tijd – is o zo belangrijk om de maatschappij – in zijn breedheid, over de schotten heen dus – stappen vooruit te laten zetten. Innovatiesteun hangt niet meer af van de blitsheid van de werkvorm, maar wordt ook erkend als langetermijndoelstelling die zachte maar effectieve resultaten oplevert.

En dan zijn er tot slot nog de hele kleine initiatiefjes. Ik pik er eentje uit: organisaties die elkaar door middel van de Carano – de culturele complementaire munt – zijn gaan helpen: onze tent in ruil voor een halve dag vorming, onze volgspot in ruil voor jullie kuismachine, onze polyvalente zaal in ruil voor jullie lay-outer. Hele kleine dingen – ze klinken gek soms – maar recht vanuit het hart van de sector, die samengeteld toch groot(s) werden. Elkaars sterkte gebruiken, elkaars tekort compenseren als basisregel.

De boodschap van deze brief zou heel wat eenvoudiger zijn als er destijds een wondermiddel bestaan had. Maar dat was er niet. Er waren alleen – en gelukkig maar – vele kleine dingen die samen een groot verschil maakten. En vele kleintjes samen hebben misschien toch iets weg van een groot wondermiddel.

Ik wens je voor de komende jaren nóg eens zoveel veerkracht. Of zoals ze dat in West-Vlaanderen wel eens zeggen: dat we nog lang mogen mogen.

Hartelijke groet,
Tom Lemahieu

Je leest: Een groot wondermiddel – brief Tom Lemahieu