Kwaliteiten

Kwaliteit is het koningscriterium bij zowat alle subsidie-instrumenten in het Kunstendecreet. Het speelt een belangrijke rol in verschillende bepalingen en criteria. Daarom vormt het een cruciaal onderdeel van de beoordeling van dossiers en de gesprekken tijdens commissievergaderingen. Zulke gesprekken verlopen noodzakelijk intersubjectief: kwaliteitsoordelen zijn moeilijk (of zelfs onmogelijk) te objectiveren en discussies erover zijn onderhevig aan persoonlijke voorkeuren en groepsdynamieken. Voorzitters en beoordelaars in peer panels manoeuvreren langs verschillende individuele en sociale aspecten van kwaliteitsbeoordeling.

In het Kunstendecreet slaat kwaliteit op zowel inhoudelijke als zakelijke aspecten. Voor zakelijke aspecten kan het Kunstendecreet vrij formeel zijn. Het gaat over de realiteitszin en de redelijkheid van de begroting; de evenwichtige samenstelling van de bestuursorganen; de wijze waarop de organisatie bestuurd wordt; en de kwaliteit van het personeelsbeleid, met bijzondere aandacht voor de correcte vergoeding van kunstenaars, de principes van fair practices en integriteit.

Zelfs al zijn er richtlijnen voor sommige van die zakelijke aspecten, de kwaliteitsbeoordeling ervan is geen eenvoudige oefening in afvinken. Het zakelijk beheer is voor een kunstenorganisatie niet los te koppelen van het inhoudelijke verhaal. Hoe bijvoorbeeld de principes van fair practices worden omgezet bij faire verloning hangt af van de artistieke visie. Soms is het perfect verdedigbaar om vrijwilligers in te zetten en hen alleen te vergoeden voor onkosten. Soms is het absoluut noodzakelijk om mensen voor hetzelfde werk aan te werven en te vergoeden volgens de CAO.

Inhoudelijke kwaliteitsbeoordeling is zo mogelijk nog complexer. Wat beschouw je als artistieke kwaliteit en wat als andere inhoudelijke kwaliteiten? Neem je ‘zuiver’ esthetische criteria in ogenschouw? Sijpelen er kwalitatieve maatstaven uit andere maatschappelijke domeinen door? Speelt ook de relevantie voor het kunstenveld of de bredere maatschappij een rol? Is een onderscheid tussen deze facetten wel überhaupt relevant? Hoezeer speelt het bestaande imago of het voortraject van een kunstenorganisatie mee in die oordelen? Hangt je oordeel samen met een bepaalde visie op marktafhankelijkheid? Ligt het antwoord op deze vragen in het verlengde van gangbare opvattingen of niet?

Het Kunstendecreet biedt een aantal concrete kapstokken (bijvoorbeeld in de functiespecifieke subcriteria), maar laat nog veel ruimte — en verantwoordelijkheid — voor aanvragers en beoordelaars. Ook de Strategische Visienota van de minister draagt inhoudelijke elementen aan die meespelen in de beoordeling (zie de aandachtspunten in die Visienota). Met zoveel criteria, dimensies, aspecten of aandachtspunten is het beter om te spreken van ‘kwaliteiten’, in het meervoud. De vraag aan beoordelaars is dus welke kwaliteiten ze subsidiabel vinden. 

En dat is bij deze beoordelingsronde erg letterlijk te nemen: de beoordelaars beslissen zelf wie er “binnen budget” valt. Ze kunnen dat niet langer alleen bij de Vlaamse Regering leggen. Wat voorheen een vaak bekritiseerde politieke beslissing was, is nu een lastige opdracht voor de beoordelaars. Tegelijk sijpelt het door in de kunstenorganisaties zelf. Ook zij spelen vaak de rol van poortwachter en moeten dus een visie ontwikkelen op kwaliteiten.

Beoordelaars en aanvragers worden dus geconfronteerd met kwaliteiten, in het meervoud. Hoe sta je tegenover de vele verschillende aspecten van kwaliteit, die niet beperkt zijn tot wat we hierboven opsommen? Op welke manier verweef je een zakelijke met een inhoudelijke beoordeling?