Perspectieven op de oude muzieksector in Vlaanderen

Van historically informed performance naar historically informed experience
Oude muziek is groot in Vlaanderen. Waar oude muziek in de jaren 1970 of 1980 nog een nicherepertoire was dat enkel kenners aansprak, is het vandaag naast het ‘ijzeren’ repertoire van klassiek en romantiek het meest uitgevoerde – en publiek trekkende – segment binnen de klassieke programmatie.

Vraag en aanbod gingen hand in hand: terwijl de oude muziek vroeger het kroondomein was van enkele gespecialiseerde festivals zoals Musica Antiqua-Festival van Vlaanderen Brugge en iets later Laus Polyphoniae-Festival van Vlaanderen Antwerpen, vormt ze nu in alle belangrijke concertzalen – AMUZ, BOZAR, Concertgebouw Brugge, de Bijloke, deSingel, Flagey – één van de, of de hoofdmoot van het klassieke muziekaanbod.

Wat ‘oude muziek’ precies is, kan en hoeft hier niet in detail gedefinieerd te worden. Evenmin hoe ‘vroeg’ (cf. de termen early music en frühe Musik) of ‘oud’ (cf. musique ancienne, musica antiqua, música antigua) ze precies is. Hoewel in eerste instantie onder ‘oude muziek’ het repertoire van middeleeuwen tot en met barok werd verstaan, is deze omschrijving in de afgelopen dertig jaar sterk geëvolueerd.

Steeds meer wordt ook het repertoire uit de klassieke, romantische en vroeg-twintigste-eeuwse periodes op een historisch geïnformeerde wijze uitgevoerd en internationaal onder de ‘early music’-vlag ondergebracht.
De standaardterm voor een dergelijke uitvoeringswijze is ‘HIP(P)’ (historically informed performance practice), in het Nederlands gewoonlijk vertaald als ‘historische uitvoeringspraktijk’. Over het hoe en waarom van de historische uitvoeringspraktijk is al heel wat inkt gevloeid, in het bijzonder met argumentaties voor en tegen, naar de geest dan wel de letter van ‘historische authenticiteit’. Los van het inhoudelijke debat hebben andere auteurs dan weer de authenticiteitsbeweging geduid als een academisch, esthetisch, sociologisch en economisch fenomeen (1).

In deze tekst begrijpen we historische uitvoeringspraktijk als het streven naar een uitvoeringswijze die zoveel mogelijk beantwoordt aan (wat geweten is over) de gangbare praktijk op het moment van de creatie van het werk in kwestie. Zo’n aanpak kan toegepast worden om zowel Dufay, Beethoven, Mahler als Stravinsky op een historisch geïnformeerde manier uit te voeren – of zelfs de elektronische composities van de serialisten uit de jaren 1950.
In wat volgt spreken we zowel over ‘oude muziek’ als over historische uitvoeringspraktijk in de ruime zin van het woord. We werpen een blik op het recente verleden van de oude muziekbeweging in Vlaanderen, brengen enkele actuele tendensen in kaart en wagen een blik in de nabije toekomst.

1 Historically Informed Performance Practice in Vlaanderen, 1950-2000

Voorgeschiedenis

De belangstelling voor ‘oude muziek’ in de breedste zin van het woord komt uiteraard niet uit het niets, noch in Vlaanderen en België, noch internationaal. De aandacht voor de heruitvoering van oude muziek gaat terug tot de achttiende eeuw. Na initiatieven om de muziek van Händel en tijdgenoten in Engeland te laten herleven in de Londense Academy of Ancient Music (1726), sloeg de vonk ook over naar het continent.
In de negentiende eeuw was de Belg François-Joseph Fétis in Parijs de oprichter van het tijdschrift La Revue musicale (1827) en organiseerde er in 1832 de eerste concerts historiques. En ook – of vooral – in de negentiende eeuw gold het adagium ‘als het regent in Parijs, druppelt het in Brussel’, want toen Fétis in 1833 benoemd werd tot directeur van het conservatorium van Brussel zette hij de reeks historische concerten daar verder. Het repertoire besloeg muziek uit de zestiende en zeventiende eeuw, uitgevoerd op oude instrumenten die veelal uit zijn eigen instrumentencollectie afkomstig waren.(2) Onder Fétis’ opvolgers als directeur of bibliothecaris van het Brusselse conservatorium vinden we verdere sleutelfiguren voor de renaissance van de oude muziek, onder meer directeur François-Auguste Gevaert, die gold als autoriteit op het vlak van het gregoriaans en eveneens historische concerten organiseerde, en bibliothecaris Alfred Wotquenne, die een uitgave verzorgde van de verzamelde werken van Grétry en oeuvrecatalogi samenstelde van Carl Philipp Emanuel Bach en Christoph Willibald von Gluck.(3)

Elders in het land, meer bepaald in Mechelen, kwam een traditie op gang rond de orgelbegeleiding van het gregoriaans en rond de uitvoering van renaissancepolyfonie in grote koren. Sleutelfiguren waren onder meer Jacques-Nicolas Lemmens, die in 1878 de eerste directeur werd van de School voor Godsdienstige Muziek die later het Lemmensinstituut zou worden, en Jules Van Nuffel die in 1916 het Sint-Romboutskoor oprichtte en vanaf 1918 het Lemmensinstituut leidde. De muziek werd niet enkel uitgevoerd, maar ook gepubliceerd in romantisch getinte bewerkingen. Hoe ahistorisch ook, maakten deze edities de muziek wel voor het eerst sinds eeuwen opnieuw toegankelijk.

In de eerste helft van de twintigste eeuw moeten we Paul Collaer signaleren. In 1933 richtte hij de Association des concerts anciens et modernes op, later de Société de musique ancienne. Toen hij in 1936 directeur werd van het NIR (Nationaal Instituut voor Radio-Omroep, de voorloper van de huidige VRT), promootte hij ook daar zowel de oude als de nieuwe muziek.(4) In internationaal perspectief is zeker ook Safford Cape van belang, die in datzelfde jaar in Brussel zijn baanbrekende ensemble Pro Musica Antiqua oprichtte. Musicologisch steunde hij op eigen onderzoek, maar vooral ook op dat van musicoloog (en Capes schoonvader) Charles Van den Borren, gespecialiseerd in de muziek uit de vijftiende en zestiende eeuw. De invloed van de plaatopnames van Pro Musica Antiqua zou nog lang nawerken in de beeldvorming van de muziek uit de middeleeuwen en de renaissance. (5)

Huelgas Ensemble vandaag

Vanaf 1950
De historische wortels van het huidige oude muzieklandschap in Vlaanderen liggen in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Na een bescheiden aanzet in de jaren 1950 was het vooral vanaf de jaren 1970 dat tot op vandaag bekende en geroemde ensembles hun weg begonnen te banen (Tabel 1). Namen als La Petite Bande, Ensemble dell’Anima Eterna, Collegium Vocale, Huelgas Ensemble, werden vaak opgericht door één of meerdere van de ‘grote namen’ die het huidige oude muzieklandschap rijk is. Musici als Paul Dombrecht, Philippe Herreweghe, René Jacobs, Sigiswald, Barthold en Wieland Kuijken, Jos Van Immerseel en Paul Van Nevel speelden stuk voor stuk een sleutelrol in de ontwikkeling van een historische uitvoeringspraktijk, zowel in Vlaanderen als internationaal, door hun zoektocht naar het historisch adequate instrumentarium, overeenkomstige speelwijzen en uitvoeringstechnieken en stemmingen.

Tabel 1: Overzicht van oude-muziekensembles in Vlaanderen, 1950-2000

EnsembleOprichterVanTotBasisbezetting Stijlperiode
Musica Polyphonica Louis Devos19501998Vocaal & instrumentaal Barok & klassiek
Alarius EnsembleRobert Kohnen, Wieland Kuijken, Janine Rubinlicht19541972Instrumentaal Barok & 20ste eeuw
Parnassus EnsembleJohan Huys19661983[6]InstrumentaalBarok & klassiek
Collegium Vocale[7]Philippe Herreweghe1970 Instrumentaal & vocaalRenaissance – 20ste eeuw
Huelgas EnsemblePaul Van Nevel1971 VocaalMiddeleeuwen, renaissance, 20ste eeuw
La Petite BandeSigiswald Kuijken1972 InstrumentaalBarok & klassiek
Capella Currende[8]Erik Van Nevel1974 Vocaal Renaissance – klassiek, 20ste eeuw
Pandora[9]Marcel Ketels1976 InstrumentaalMiddeleeuwen & renaissance
Telemann ConsortMarc Peire19762001Instrumentaal & vocaalBarok & klassiek 
Kuijken TrioSigiswald, Barthold, Wieland Kuijken1978 Instrumentaal Barok & klassiek
Capilla FlamencaDirk Snellings19792013Vocaal-instrumentaalMiddeleeuwen, renaissance, 20ste eeuw
OctophorosPaul Dombrecht19842015InstrumentaalBarok & klassiek
Kuijken StrijkkwartetSigiswald Kuijken1986 InstrumentaalKlassiek
Ensemble dell’Anima Eterna[10]Jos Van Immerseel1987 Instrumentaal Renaissance – 20ste eeuw
Vier op ’n rij[11] Bart Spanhove19872018InstrumentaalRenaissance, barok, 20ste eeuw
Il GardellinoMarcel Ponseele & Jan De Winne1988 InstrumentaalBarok – 20ste eeuw
Ex TemporeFlorian Heyerick1989 Vocaal & instrumentaalBarok – romantiek
Il FondamentoPaul Dombrecht19892015InstrumentaalBarok & klassiek
Paul Rans Ensemble[12]Paul Rans1989 Vocaal & instrumentaalMiddeleeuwen & renaissance
RomanesquePhilippe Malfeyt19892004Instrumentaal Renaissance
UltreyaMartina Diessner, Peter Van Wonterghem1990 InstrumentaalMiddeleeuwen – renaissance
More MaiorumPeter Van Heyghen & Kris Verhelst1993 InstrumentaalRenaissance & barok
OltremontanoWim Becu1993 InstrumentaalRenaissance & barok
La CacciaPatrick Denecker1995 InstrumentaalMiddeleeuwen & renaissance
Zefiro TornaJurgen De bruyn1996 Vocaal & instrumentaalMiddeleeuwen – barok, 20ste eeuw
Ensemble ExplorationsRoel Dieltiens19962010InstrumentaalBarok – romantiek 
Sospiri ArdentiGeert Van Gele1998 Vocaal & instrumentaalBarok  
graindelavoixBjörn Schmelzer1999 VocaalMiddeleeuwen – barok
PsallentesHendrik Vanden Abeele 2000 VocaalMiddeleeuwen & renaissance

Eén van de eerste naoorlogse ensembles voor oude muziek in Vlaanderen was het ensemble Musica Polyphonica, opgericht door Louis Devos in 1950 voor de uitvoering van barokrepertoire. Bij het Franse label Erato realiseerden ze meer dan twintig opnames, waaronder een belangrijke opname van de Messe des Morts van François-Joseph Gossec (1989); andere projecten behelsden onder meer muziek van Fiocco, Schütz, Charpentier, Scarlatti, Graun, Zelenka en Mozart.

Tussen 1954 en 1972 was één van de belangrijke pioniers het Alarius Ensemble, met als leden onder meer Charles McGuire en Barthold Kuijken (fluit), Sigiswald Kuijken en Janine Rubinlicht (viool), Wieland Kuijken (cello) en Robert Kohnen (klavier); als zanger werd de jonge René Jacobs regelmatig geëngageerd. Het ensemble speelde zowel hedendaagse muziek op een modern instrumentarium, als historisch repertoire op historische instrumenten. Als hedendaagse muziekensemble was het Alarius Ensemble de voorloper van het latere ensemble Musiques Nouvelles; als ensemble voor oude muziek ging het in 1972 op in La Petite Bande.(13)

Verder werd in 1966 het Parnassus Ensemble opgericht. Hier zetten verschillende latere ‘grote’ namen uit de oude muziek hun eerste stappen, in het bijzonder Paul Dombrecht (barokhobo), Barthold Kuijken (traverso), Johan Huys (klavecimbel) en Oswald Van Olmen (blokfluit en traverso). Ook twee Nederlandse musici maakten er hun opwachting: Janneke van der Meer (barokviool) en Richte van der Meer (barokcello). In de jaren tussen 1976 en 1983 realiseerde het ensemble verschillende opnames met werk uit de Duitse barok (Telemann, Johann Christian Bach, Fux en Buxtehude), en in 1979 een opname in samenwerking met René Jacobs en het Kuijken consort voor het label Accent.

In internationaal perspectief is in de jaren 1950 en 1960 een handvol gevestigde ensembles terug te vinden die als tijdgenoten van het Alarius Ensemble en het Parnassus ensemble kunnen gelden. Voorbeelden zijn Deller Consort (Alfred Deller, 1948), Pro Musica Antiqua (14) (Noah Greenberg, 1952), Concentus Musicus Wien (Nikolaus Harnoncourt, 1953), Boston Camerata (Narcissa Williamson, 1954), Studio der frühen Musik (Thomas Binkley, 1960), Early Music Consort of London (David Munrow, 1967), Clemencic Consort (René Clemencic, 1968), Pro Cantione Antiqua (Bruno Turner, 1968).

Currende vandaag

Jaren 1970
De jaren 1970 zijn het geboortedecennium van een viertal ensembles die onmiskenbaar de weg hebben gebaand voor de oude muziek en HIP in Vlaanderen: het Collegium Vocale, het Huelgas Ensemble, La Petite Bande en Capella Currende. Met deze ensembles hield ons land gelijke tred met de ontwikkelingen in het buitenland. Ze zijn zodoende generatiegenoten van internationaal gerenommeerde ensembles in het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Duitsland, Nederland, Spanje, Frankrijk en Canada (Tabel 2). In hetzelfde decennium stichtte Philippe Herreweghe in Parijs ook het ensemble La Chapelle Royale, dat administratief en organisatorisch een Frans ensemble is, en hield René Jacobs in Amsterdam zijn Concerto Vocale boven de doopvont.

Collegium Vocale werd gesticht door pianist Philippe Herreweghe in Gent in 1970. Al snel ging het zich toeleggen op de historische uitvoeringspraktijk van vocale barokmuziek (in het bijzonder Bach), geleid door retoriek, tekstverstaanbaarheid en transparantie. Vanuit deze initiële focus breidde het ensemble zijn repertoire steeds verder uit tot de romantische en hedendaagse periode, met als resultaat een uitgebreide discografie (Harmonia Mundi, Virgin Classics, Phi) die reikt van Byrd tot Janáček. Collegium Vocale heeft een eigen instrumentaal ensemble, maar werkt ook regelmatig samen met andere instrumentale ensembles.

De hertaling van muziek uit de Middeleeuwen en Renaissance was het leidmotief van Paul Van Nevel en zijn Huelgas Ensemble, opgericht in 1971. De band met de Schola Cantorum Basiliensis was daarbij cruciaal. Paul van Nevel zette zo meesters als Johannes Ciconia en zijn Luikse tijdgenoten uit de dertiende en veertiende eeuw, Philippus de Monte, en tal van andere Franco-Vlaamse polyfonisten op de kaart.

Zijn neef Erik Van Nevel startte drie jaar later het ensemble Capella Currende met als doel vocale polyfonie uit te voeren, met een focus op de late zestiende en vroege zeventiende eeuw. Er werd samengewerkt met o.a. The King’s Noyse (VS) en Concerto Palatino (IT) o.l.v. Bruce Dickey en Charles Toet waar ook de Vlaamse sackbut (bazuin)spelers Wim Becu en Simen Van Mechelen een prominente rol in opnamen.
In 1970 richtte Patrick Peire ook het Collegium Instrumentale Brugense op, dat repertoire speelde van barok tot hedendaags. Het Collegium nam een bijzondere positie in, doordat het op vlak van bijvoorbeeld articulatie de verworvenheden van de HIP overnam, maar steeds op moderne instrumenten en in een moderne stemming op 440 Hz bleef spelen. In de barokke en klassieke repertoires maakte het Collegium opnames van onder meer de volledige ouvertures van Telemann, verder werk van Händel, Vivaldi en Mozart. Het werd later in deze aanpak gevolgd door ensembles zoals Prima La Musica (Dirk Vermeulen, 1991) en het Nieuw Belgisch Kamerorkest (15) (Jan Caeyers, 1993).

La Petite Bande ontstond in september 1972 uit het Alarius Ensemble. Aangespoord door Alfred Krings, oprichter van Harmonia Mundi, en Gustav Leonhardt, stelde Sigiswald Kuijken een groep musici samen voor de opname van Lully’s Bourgeois Gentilhomme. Het was Leonhardt die de groepsnaam voorstelde. In de volgende jaren begon het ensemble systematisch verder Franse (Campra, 1973), Duitse (Muffat, 1974), en Italiaanse barok (Corelli, 1975) te exploreren. Vanaf de jaren 1980 kwam ook de klassiek meer en meer aan bod (Haydns Die Schöpfung, 1982; Mozarts Da Ponte-opera’s, jaren 1990; Die Zauberflöte in 2003) (16). In navolging van La Petite Bande zouden ook later orkesten als Il Fondamento en B’Rock operaproducties spelen op historische instrumenten, onder meer in de Vlaamse Opera en de Munt.

La Petite Bande

De gebroeders Kuijken traden ook op in kleinere formaties. Behalve met La Petite Bande waren ze vanaf 1972 te horen onder variabele benamingen en bezettingen (Kuijken trio, kwartet, strijkkwartet of ensemble), in samenspel met klavecinisten Gustav Leonhardt en Robert Kohnen, en (alt)violisten Lucy van Dael en François Fernandez, in een ‘géométrie variable’ die vandaag bij heel wat ensembles terug te vinden is.
Patrick Peires broer en blokfluitist Marc stichtte in 1976 het Telemann Consort, dat voor het label René Gailly met Zeger Vandersteene en Greta De Reyghere enkele opnames realiseerde met muziek van Telemann en Bononcini. De samenstelling van het ensemble is interessant, omdat alle leden ook in latere jaren een uitgebreide carrière in de oude muziek uitbouwden: Piet Stryckers (gamba), Florian Heyerick (fluit), Marcel Ponseele (hobo) en Guy Penson (klavecimbel). (17)

Bas en musicoloog Dirk Snellings richtte in 1979 de Capilla Flamenca op. Het ensemble ontleende zijn naam aan de hofkapel van Keizer Karel en specialiseerde zich in de uitvoering van de Franco-Vlaamse polyfonie; aan de producties ging vaak nieuw bronnenonderzoek vooraf, in samenwerking met polyfoniespecialisten uit binnen- en buitenland. Het ensemble zou vanaf de jaren 1990 eveneens verkenningen maken in het middeleeuwse en hedendaagse repertoire, bijvoorbeeld in de samenwerking (2012) met Het Collectief voor de productie 12×12, waarin ze polyfonie uit de Ars Nova combineerden met de Tierkreis (1975) van Karlheinz Stockhausen.

Een belangrijk project dat de dynamiek van de HIP in Vlaanderen in een internationale context in de verf zette was de opnamenreeks “J.S. Bach – Das Kantatenwerk”, met Collegium Vocale en René Jacobs in de hoofdrol. Dit was een project om voor het label Teldec de volledige reeks Bachcantates op te nemen op historische instrumenten.

De eerste opnamen werden gemaakt in december 1970. Het eerste album verscheen in 1971, het project werd voltooid in 1989. Het project werd geleid door Gustav Leonhardt (met zijn Leonhardt-Consort) en Nikolaus Harnoncourt (met Concentus Musicus Wien). De Vlaamse participatie vinden we vanaf het tweede album met Collegium Vocale als koor, naast verschillende internationale knapenkoren (18). Ook de jonge René Jacobs maakte als altsolist zijn opwachting, en in het Leonhardt-Consort waren de gebroeders Kuijken regelmatig terug te vinden.

Tabel 2: Overzicht van oude muziekensembles internationaal, 1972-1979

LandEnsembleOprichterJaar 
UKThe English ConcertTrevor Pinnock1972
 Academy of Ancient MusicChristopher Hogwood1973
 The Tallis ScholarsPeter Phillips1973
 The Hilliard EnsemblePaul Hilliard1974
 The SixteenHarry Christophers1977
 English Baroque SoloistsJohn Eliot Gardiner1978
VSBoston BaroqueMartin Pearlman1973
 Il Complesso BaroccoAlan Curtis1977
DuitslandMusica Antiqua KölnReinhard Goebel1973
 SequentiaBenjamin Bagby & Barbara Thornton1977
NederlandCamerata TrajectinaJos van Veldhoven & Jan Nuchelmans1974
 Amsterdams BarokorkestTon Koopman1979
SpanjeHespèrion XXJordi Savall1974
FrankrijkLa Chapelle RoyalePhilippe Herreweghe1977
 Ensemble Clément JannequinDominique Visse1978
 Les Arts FlorissantsWilliam Christie1979
CanadaTafelmusikJeanne Lamon1979

1980-2000
De jaren 1980 en 1990 zagen vervolgens de geboorte van een groter aantal ensembles, dat het oude muzieklandschap verder kwam diversifiëren en verrijken wat betreft het uitgevoerde repertoire, stijlperiodes en bezetting. Ook in de functie van de artistiek leider kwam meer variatie. Terwijl figuren als Philippe Herreweghe, Paul en Erik Van Nevel enkel als artistiek leider voor het voetlicht traden, zouden musici als René Jacobs en Sigiswald Kuijken carrières als solist en dirigent combineren. Bij de jongere ensembles traden mensen als Paul Dombrecht, Jos Van Immerseel en Roel Dieltiens in de voetsporen van Jacobs en Kuijken. Dombrecht verzette de bakens als hoboïst op oude instrumenten en richtte blazersensemble Octophoros, Paul Dombrecht Consort en het orkest Il Fondamento op. Net als René Jacobs is Paul Dombrecht vandaag enkel nog actief als dirigent.

Jos Van Immerseel ging dan weer als solist met een indrukwekkend arsenaal aan historische klavieren aan de slag, van virginaal en clavichord over historische orgels, Tangentenflügels en alle mogelijke types en modellen pianoforte. Zijn jonge gedrevenheid en zijn constante zoektocht naar de bron zette hem aan om in 1987 het Ensemble dell’Anima Eterna op te richten.
De meerderheid van de ensembles die ontstonden in de twee laatste decennia in Tabel 1 zijn eerder kleinschalig. Tegenover de twee grotere ensembles uit de jaren 1970 (Collegium Vocale Gent en La Petite Bande) staan er slechts twee in de latere decennia: Ensemble dell’Anima Eterna en Il Fondamento.

Zefiro Torna

De toename aan ensembles in het laatste decennium van de vorige eeuw zorgt ervoor dat de verschillende stijlperiodes op een meer gevarieerde manier vertegenwoordigd worden. Zo werd bijvoorbeeld het terrein van de middeleeuwse muziek, dat in de jaren 1970 enkel was vertegenwoordigd door het Huelgas Ensemble en Pandora, verruimd met Franco-Vlaamse polyfonie uit de late middeleeuwen (Capilla Flamenca, Zefiro Torna), eenstemmige muziek van troubadours en trouvères (graindelavoix) en gregoriaans uit middeleeuwen en renaissance (Psallentes).

Bronnen en instrumenten
Een historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk in om het even welke stijlperiode is maar mogelijk door de beschikbaarheid van bronnenmateriaal. Een HIP put uit meerdere bronnen: iconografische bronnen, de notatie van de muziek in de bronnen, historische teksten en traktaten die inzicht verschaffen in het gebruik van tempi, toonhoogte, musica ficta (niet-genoteerde wijzigingen in toonhoogte, bijvoorbeeld bij cadensen) en stemming, tekstzetting, ornamentatie, instrumententypes en -combinaties.
De meest primaire nood in deze was de beschikbaarheid van oude, historische, maar vooral bruikbare instrumenten. Nog voor er sprake was van HIP, kwamen uit de orgelwereld de eerste impulsen in deze richting, waar gestreefd werd naar het nabouwen van historische instrumenten of naar de restauratie naar een oudere of oorspronkelijke toestand van instrumenten. De eerste wedstrijd in het festival van Brugge was overigens ook voor orgel.(19)

Voor het gebruik in de eerste Vlaamse HIP-ensembles en -orkesten kwamen een aantal bestaande historische stukken uit instrumentenmusea (Conservatorium Brussel en Vleeshuis) (20). Later werd het bouwen van replica’s een steeds verder groeiende tak in de instrumenten’business’. Sommige musici gingen zelf aan de slag, zoals hoboïst Marcel Ponseele en broer Francis, of Jan De Winne en oprichter van het platenlabel Accent Andreas Glatt, die beiden traverso’s bouwden. Anderen riepen de expertise in van bouwers gespecialiseerd in het bouwen van replica’s, zoals traversobouwer Weemaels, of in het ‘terugbouwen’ van eerder – vaak in de negentiende eeuw – verbouwde instrumenten. (21)

Voor de toegang tot de andere hogervermelde bronnentypes namen en nemen musici steeds vaker hun toevlucht tot bibliotheken in conservatoria en universiteiten, of tot gespecialiseerde musicologen om specifieke aspecten te onderzoeken. Opleidingen musicologie zijn uitgebouwd aan de universiteiten van Leuven en Gent.

De bloei van de oude muziek in Vlaanderen wordt zeker ook aangewakkerd door het beschikbare musicologische aanbod. Zowel de Alamire Foundation (KU Leuven) als het Orpheus Instituut in Gent ruimen plaats in voor HIP benaderingen van onderzoek en uitvoeringen, hierbij steunend op groeiende bibliotheekcollecties en -schenkingen van respectievelijk Fred Schneyderberg, Dirk Snellings, Herman Baeten, Musica, Pieter Andriessen (Alamire Foundation) als Ton Koopman (Orpheus Instituut). Ook organisaties zoals het Ruckersgenootschap (Antwerpen) stimuleert sinds 1969 zowel uitvoering als uitvoeringspraktijk.

Overheidssteun
In dit diverse landschap dat tussen de jaren 1950 en 2000 tot stand kwam is het opvallend dat van de 29 in Tabel 1 genoemde ensembles er in 2020 nog steeds 19 actief zijn. Dit heeft niet enkel te maken met hun volharding, kwalitatieve groei, professioneel engagement en artistieke succes, maar ook met de steun die zij vanuit de (Vlaamse) overheid genieten. In de jaren 1990 gebeurde dit via de titel van “Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen” die aan ensembles en individuele musici werd toegekend. Vanaf 1999 werd structurele financiering toegekend via het Muziekdecreet en sinds 2006 het Kunstendecreet, waarvan gewijzigde versies van kracht werden in 2013 en 2018.
Andere factoren die de groei en bloei van oude muziekensembles in de hand werkten was de langzaam groeiende erkenning van de historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk door platenlabels, radiozenders, gedrukte media, concerthuizen en festivals.

Media
Een aantal radiozenders en platen- en CD labels zoals Archiv Produktion (Deutsche Grammophon), EMI (in het bijzonder de Reflexe-reeks), Erato, L’Oiseau-Lyre, Teldec, Harmonia Mundi en Deutsche Harmonia Mundi speelden een belangrijke rol in het verspreiden en tot norm verheffen van de HIP. Onder de labels in Vlaanderen was in de oude muziek een belangrijke rol toebedeeld aan Accent Records, in 1978 opgericht door instrumentenbouwer Andreas Glatt en zijn echtgenote en gambiste Adelheid Junghänel. Accent werkte nauw samen met de toenmalige BRT, in de persoon van Pieter Andriessen die verantwoordelijk was voor de oude muziek bij Radio 3. Glatt en Andriessen brachten legendarische opnames op de markt met sleutelfiguren van het moment, waaronder La Colombina, La Petite Bande, Currende, Concerto Palatino, Kuijken Trio en Ensemble, Jos Van Immerseel, Octophoros en Ensemble Daedalus.

In 1986 verscheen Eufoda als CD-label op de markt. Het drukte zijn stempel op de oude muziekwereld door de publicatie van een tiendelige CD-reeks gewijd aan de Vlaamse polyfonie, met als opnameleider organist en klavecinist Johan Huys. Parallel verscheen het boek Vlaamse polyfonie van Ignace Bossuyt bij het Davidsfonds (1994). Ook Jan Michiels ging in deze jaren met historische piano’s aan de slag voor Eufoda (onder meer een Erard uit 1894 en een Bösendorfer uit 1899). Huys was ook producer van afzonderlijke CD-producties oude muziek, met ensembles als Zefiro Torna, de Capilla Flamenca en La Caccia. Daarnaast waren Huys en Florian Heyerick ook actief als producers (vaak in de Gentse Studio Steurbaut) van labels zoals René Gailly. In 1994 verschenen de eerste producties van het label Passacaille, met een opname van ouvertures en sinfoniae van Carl Friedrich Abel en Johann Joseph Fux door Il Fondamento. Aan de Waalse zijde van het land ging Jérôme Lejeune in 1980 met zijn label Ricercar van start.

Historisch was – zeker ook voor Vlaanderen – de Westdeutsche Rundfunk (WDR) van doorslaggevend belang, de enige zender in Europa waar vandaag nog een afdeling oude muziek bestaat. Producers zoals Alfred Krings (Harmonia Mundi, later ook WDR) en Klaus L. Neumann waren ware spilfiguren en stonden mee aan de wieg van een ensemble als La Petite Bande en grotere producties met solisten als René Jacobs, Greta De Reyghere, Jos Van Immerseel, Paul Dombrecht, Marcel Ponseele en Guy de Mey. (22)

In Vlaanderen was er Radio 3 (later Klara), met onder anderen producers Pieter Andriessen en Koen Uvin als drijvende krachten, maar ook Jan De Winne in de vroege jaren 1990. Belangrijk waren hun oude muziek-uitzendingen in het programma ‘Musica Antiqua’ op woensdagavond met radiostem Johan Van Cauwenberghe. Met de lancering van Klara als opvolger van Radio 3 in december 2000 werd ervoor gekozen om – in de lijn van de radiopolitiek bij internationale zenders als de BBC – de schotten tussen de verschillende stijlen binnen de klassieke muziek (oude muziek, klassiek-romantiek, hedendaags) stil maar zeker weg te halen en de ‘klassieke’ programmatie eerder als één geheel te beschouwen. Dit had als gevolg dat een gespecialiseerd oude-muziekprogramma ophield te bestaan. Andriessen werd als nethoofd van Klara opgevolgd door Walter Couvreur. Vandaag komt oude muziek voornamelijk voor in de uitzending van (live)concerten uit de rijke programmatie van festivals en concerthuizen in Vlaanderen en Brussel. Ook in de programmatie van de digitale zender Klara Continuo neemt oude muziek een belangrijke plaats in.
Musiq’3 (RTBF), de Franstalige tegenhanger van Klara, behoudt tot op vandaag een programmatie specifiek voor oude muziek. Het sluit hierbij internationaal aan bij het radiobeleid van bijvoorbeeld de WDR, waar tot vandaag een producer oude muziek aan de slag is: Richard Lorber volgde in 1998 de invloedrijke producer Klaus L. Neumann op, die er van 1976 tot 1998 aan het roer had gestaan.

Gedrukte media voor klassieke muziek, met name muziektijdschriften, hebben in Vlaanderen doorgaans een beperkte levensduur. Het tijdschrift Musica Antiqua. Actuele informatie over Oude Muziek verscheen van 1983 tot 2000 onder de eindredactie van Herman Baeten. Baeten heeft zich als stichter en boegbeeld van Musica Vlaams Centrum voor Oude Muziek vooral gefocust op het valoriseren van het muzikaal erfgoed uit de Lage Landen en leverde daarmee een cruciale bijdrage aan de uitbouw van de oude muziekbeweging in Vlaanderen en daarbuiten.

Musica Antiqua werd tussen 2001 en 2004 opgevolgd door Contra. [lees: Contrapunt] Stemmen over Muziek. Beide werden uitgegeven door Alamire Music Publishers. Ook het door de openbare omroep uitgegeven tijdschrift Muziek & Woord (1974-2008) en het door Decom uitgegeven Staalkaart (2009-2016) hadden aandacht voor oude muziek. In tegenstelling tot Nederland, waar onder meer Luister, Tijdschrift voor Oude Muziek en Klassieke Zaken overeind bleven, is er in Vlaanderen geen klassiek muziektijdschrift meer.

Festivals en concerten
Belangrijker nog dan gesproken en gedrukte media waren de live-uitvoeringen van de oude muziek tijdens concerten en festivals. Vanaf 1972 werden verschillende lokale muziekinitiatieven (waaronder de Tongerse Basilica-concerten, gestart in 1958) gebundeld onder de vlag van het Festival van Vlaanderen.(23) Elke grote en middelgrote (provincie-)stad kreeg zijn afdeling. Enkele hiervan koesterden historisch gezien een voorkeur voor het programmeren van oude muziek. Met name in Brugge (Musica Antiqua) en Antwerpen (Laus Polyphoniae) lag steeds een vrij sterk accent op oude muziek.

Het festival in Brugge (vandaag MA Festival) kent zonder twijfel het grootste aantal jaren dienst in de oude muziek: het is wereldwijd het langst lopende oude-muziekfestival. Opgericht in 1963 als ‘Muziekfestival van Vlaanderen’, werd het al snel een afdeling van het overkoepelende Festival van Vlaanderen. Van bij het begin werd gekozen voor een focus op oude muziek tot 1750, een keuze die anno 1963 niet evident was. Het geloof in de waarde van HIP en de aansluiting die werd gezocht met het muzikale verleden van de stad bepaalden mee deze keuze.

Van in het begin werden concerten voor het brede publiek gecombineerd met een meer ‘gespecialiseerde’ tentoonstelling en een wedstrijd (afwisselend voor orgel, klavecimbel en andere bezettingen). De thema’s werden gekozen door Kamiel D’Hooghe, vanaf 1968 tot 2004 door artistiek directeur Robrecht Dewitte en in zijn opvolging door Bart Demuyt, Stefan Dewitte, Hendrik Storme en Tomas Bisschop (24). Organist en klavecinist Johan Huys was jarenlang voorzitter van de wedstrijd; tot de jury van de wedstrijd behoorden de grootste namen uit het veld: Gustav Leonhardt, Kenneth Gilbert, Jos Van Immerseel, Trevor Pinnock, Christopher Hogwood, Davitt Moroney, Ton Koopman en Scott Ross (25). In 1982 werd het festival omgedoopt tot ‘Musica Antiqua’. (26)

In Antwerpen werden concerten georganiseerd in het Vleeshuis en het Rubenshuis, met onder meer Jos Van Immerseel en Robert Kohnen op de historische klavieren uit de collecties. Dit type klavierconcerten op historische instrumenten zou later door het Festival van Vlaanderen Antwerpen worden verdergezet. Antwerpen Culturele Hoofdstad van Europa (1993) bracht de krachten rond oude muziek samen en was een katalysator om de rijke polyfonie uit de Lage Landen en de oude muziek in bredere context in Vlaanderen en in Europa verder te laten ontwikkelen en in de kijker te zetten. Laus Polyphoniae kende tijdens het feestjaar zijn geboorte en deed een bijzondere dynamiek binnen het internationale oude-muzieklandschap ontstaan die resulteerde in een volwaardig concerthuis voor oude muziek in hartje Antwerpen, Augustinus Muziekcentrum, heden AMUZ. De bewuste keuze om enkel en alleen HIP op het programma te zetten maakt het daardoor alleen al uniek in de wereld.

Net als in Brugge koestert het Antwerpse festival een initiatief voor de jonge uitvoerders van oude muziek, de International Young Artist’s Presentation (IYAP), die sinds 1998 wordt ingericht in samenwerking met Musica. Ensembles worden geselecteerd voor een coaching door experten als Catherine Bott, Patrizia Bovi, Pedro Memelsdorff, Barthold Kuijken, Raquel Andueza en Peter Van Heyghen. Voor heel wat deelnemers betekende IYAP een stap naar een internationale carrière.(27)

Daarnaast vonden op onverwachte locaties ook belangrijke oude-muziekevenementen plaats. Zo werd op 4 februari 1977 naar aanleiding van de opening van het Rubensjaar in de Vlaamse Opera in Antwerpen Monteverdi’s Orfeo op de scène gebracht door een gelegenheidsensemble onder leiding van Jos Van Immerseel en met Sigiswald Kuijken als concertmeester. Solisten waren onder meer Mireille Capelle, Liane Jespers en Frans Van Eetvelt. Iedereen die in Vlaanderen enigszins met oude muziek bezig was, was bij deze productie betrokken.

Naast de Basilica-concerten in Tongeren speelden ook andere kleinschalige initiatieven in Limburg een prominente rol in het op de kaart zetten van de HIP en in het promoten van (jonge) ensembles die hun weg in het oude muzieklandschap wilden banen. In het Deuster-kapelletje in Peer werd vanaf 1974 een kleinschalige festivalprogrammatie opgestart rond volksmuziek en oude muziek, met onder meer het gregoriaans in de interpretatie van de jonge zanger en musicoloog Iégor Reznikoff. “Deustival” zou in 1983 verhuizen naar de Landcommanderij Alden Biesen en kreeg de naam Dag van de Oude Muziek. Het ééndaagse event werd er jaarlijks door Musica georganiseerd van 1983 tot 2013. In 2014 werd de Dag en zijn visie en opzet omgevormd tot het huidige festival AlbaNova. Kort voordien startte ook in Gent een nieuw initiatief; het intussen tweedaagse polyfoniefestival MeerStemmig Gent is in 2021 al aan zijn negende editie toe. In Leuven ging in 2009 het festival Passie van de Stemmen van start, een jaarlijks stadsbreed gebeuren dat inzet op de wetenschappelijke bevindingen van de Alamire Foundation.

Ook andere kleine initiatieven brachten oude muziek onder de aandacht van het concertminnende publiek. Een voorbeeld is de Miniemenkapel in Brussel, waar sinds 1980 elke laatste zondag van de maand één of twee Bachcantates worden uitgevoerd. Eén repetitie moest volstaan voor de jonge vocale solisten, voor wie dit project vaak een springplank betekende om in dit repertoire en de HIP gelanceerd te raken (al werd ook hier op 440Hz gemusiceerd).
Zoals eerder vermeld nam in de grote concerthuizen de oude muziek een steeds grotere plaats in. In sommige, zoals AMUZ, de Bijloke of Concertgebouw Brugge, was dit van in het begin het geval. Bij andere, zoals deSingel, Flagey of BOZAR verwierf oude muziek gaandeweg een vaste stek.

De niet- en preprofessionele ‘onderbouw’
Binnen het bestek van deze tekst is het niet mogelijk om een omvattend overzicht te geven van alle strekkingen en initiatieven in de vorm van ensembles, opleidingen en workshops, die worden ondernomen door en voor amateurs en preprofessionele musici. Maar het mag duidelijk zijn dat deze een belangrijke rol spelen bij het creëren en onderhouden van een ruimer draagvlak voor de oude muziek en HIP.

Sigiswald Kuijken

De vele stages en muziekkampen die bijvoorbeeld door Musica, Impulscentrum voor Muziek (vroeger Muziekactief en Mallemuze) werden georganiseerd, hebben in belangrijke mate bijgedragen tot het toegankelijk maken van een HIP benadering op basis van historische bronnen en met een historisch instrumentarium voor (gevorderde) amateur- en preprofessionele musici. Een voorbeeld zijn de ‘masterclasses’ voor koor en orkest die in de late jaren 1990 en de vroege jaren 2000 door Musica en 30CC in Leuven werden georganiseerd, geleid door Sigiswald en Barthold Kuijken. Hiervoor werd geput uit het grote repertoire voor koor en orkest: Bachs Mattheus- en Johannespassies, zijn motetten en één van de Missae breves, Mozarts Requiem en zijn oratorium Davide Penitente. De jaarlijkse renaissancecursus van Musica, waarbij het musiceren uit originele notatie centraal stond, is een ander voorbeeld. Ook andere verenigingen en individuen organiseerden belangrijke cursussen in dit verband; zo organiseert de Halewynstichting sinds 1951 cursussen en stages, waaronder (sinds 1963) een cursus oude muziek, en waren er de Blokfluitdagen, cursussen van de Belgische Luitacademie en intiatieven van het Rückersgenootschap. Individuele initiatieven werden onder meer georganiseerd door leden van Vier op ’n Rij (blokfluit), Wim Becu (koperblazers) en Sophie Watillon (gamba).

Naast deze stages heeft ook het projectmatig werken een zekere traditie waarvan de impact niet onderschat mag worden. Niet enkel aan de conservatoria en aan het Lemmensinstituut werden projectweken rond (onder meer, maar niet uitsluitend) oude muziek georganiseerd. Ook specifieke projectensembles en -orkesten zagen her en der het daglicht. Het gaat bijna steeds of zelfs uitsluitend om ensembles die geen financiële ondersteuning genieten, hoogstens af en toe een projectsubsidie. Deze ensembles hebben het wegvallen van de provinciale cultuursubsidies het sterkst gevoeld. Ook de betere amateurensembles en -koren spelen een rol in het creëren en onderhouden van een breder draagvlak voor oude muziek; het zou te ver leiden om hier de vele hoogwaardige amateurensembles op te sommen. Tot slot leveren ook de instrumentenopleidingen die inzetten op HIP in heel wat stedelijke muziekacademies (Sint-Lambrechts-Woluwe en Antwerpen (Ma’GO) maar ook Brugge, Leuven, en vele andere) een bijdrage.

2 Tendensen in het oude-muzieklandschap in Vlaanderen vandaag

In het oude-muzieklandschap van vandaag kunnen we enkele recente tendensen vaststellen. Zo zijn musici in toenemende mate geconnecteerd in (internationale) netwerken en musiceren ze in ensembles die meestal hetzij instrumentaal, hetzij vocaal bezet zijn. Het aandeel van de oude muziek in de professionele opleidingen lijkt in Vlaanderen alvast te krimpen, terwijl het repertoire dat ze als ‘historisch geïnformeerde’ musici bestrijken steeds ruimer, diverser en interdisciplinairder wordt.

Internationalisering
In het leven van (oude-muziek-)musici draait alles rond het behoren tot een netwerk. Hoewel het aantal ensembles in de laatste jaren lijkt te dalen, en het aantal individuele musici eveneens, zijn individuele musici daarentegen wel goed geconnecteerd in internationale netwerken. Er is een frequente en voortdurende uitwisseling tussen musici en ensembles.
Deze netwerking geldt binnen Vlaanderen en België, maar uiteraard ook internationaal. Een handvol voorbeelden volstaat om dit te illustreren. In 1991 richtte Philippe Herreweghe in Parijs het Orchestre des Champs-Elysées op, dat een repertoire bestrijkt van Haydn tot Mahler. Barthold Kuijken is artistiek directeur van het Indianapolis Baroque Orchestra, opgericht in 1997. Tenor Tore Denys is één van de drijvende krachten van het ensemble Cinquecento, dat vanuit Wenen opereert. Hetzelfde geldt voor Frank Agsteribbe en zijn ensemble CantoLX, gevestigd in Luxemburg. De Cappella Pratensis is dan wel gevestigd in ’s-Hertogenbosch maar is in residentie in het Huis van de Polyfonie van de Alamire Foundation. Het concerteert even vaak in Vlaanderen als in Nederland.

B’Rock Orchestra

Binnen het beperkte bestek van deze tekst is het niet mogelijk om de voortdurende uitwisseling tussen musici en ensembles gedetailleerd in kaart te brengen. Maar één voorbeeld kan het fenomeen alvast duiden. Het valt op dat – met uitzondering van het Collegium Vocale – de insteek van ensembles hetzij instrumentaal, hetzij vocaal is. Vanuit die initiële keuze wordt dan samengewerkt met collega-ensembles, waardoor vocaal-plus-instrumentaal-producties mogelijk worden. Dit was bijvoorbeeld zo in de beginjaren van La Petite Bande, toen het voor het vocale luik consequent een beroep deed op Collegium Vocale. En het is nog steeds zo dat ensembles zoals Les Muffatti, Anima Eterna of B’Rock Orchestra regelmatig en frequent samenwerken met datzelfde Collegium en met ensembles als Vox Luminis of het Choeur de Chambre de Namur.

Professionele opleidingen
Op het vlak van de professionele opleidingen lijken er in de oude muziek verschuivingen aan de gang te zijn. In eigen land werd aan de conservatoria van Antwerpen, Brussel en Luik in het verleden sterk ingezet op de instrumentenopleidingen en zang. In jaren van hoogbloei was er grote belangstelling voor de instrumentenklassen van Jos Van Immerseel in Antwerpen of die van de gebroeders Kuijken in Brussel, maar ook in het Lemmensinstituut (nu LUCA School of Arts, campus Lemmens) was naast de opleiding orgel meer en meer oude muziek aanwezig. Ook vandaag zijn heel wat oude muziek-musici zoals Jan De Winne, Ewald Demeyere, Marcel Ponseele, Bart Naessens of Peter Van Heyghen actief in onze eigen conservatoria.

Veel Vlaamse musici zijn nog als docenten verbonden aan buitenlandse conservatoria. Historisch belangrijk was bijvoorbeeld het docentschap barokviool van Sigiswald Kuijken aan het Koninklijk Conservatorium van Den Haag sedert 1972 (28). In Frankrijk doceerde traversospeler Jan De Winne tot 2004 aan het conservatorium van Lyon. Sinds datzelfde jaar doceert hij traverso en uitvoeringspraktijk aan het Conservatoire National Supérieur de Musique de Paris. Ook Marcel Ponseele was aan dit laatste conservatorium verbonden. René Jacobs doceerde dan weer barokzang aan de Schola Cantorum Basiliensis. In Basel doceerden recent nog Stratton Bull en Björn Schmelzer een reeks masterclasses.

De vroegere centrale rol van de conservatoria in België en Nederland in het opleiden van oude muziekspecialisten lijkt echter af te nemen. Vandaag spelen in Nederland vooral Den Haag en Amsterdam nog een belangrijke rol, maar het gewicht wat betreft conservatoriumopleidingen oude muziek ligt steeds meer in Zwitserland, met name in de conservatoria van Genève en Basel. Bloeiende oude-muziekopleidingen vinden we verder in Bremen, Barcelona, Parijs, en in conservatoria in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

Een nieuwe trend is het integreren van een historisch element in de instrumentenopleiding. Bij een instrument als (hedendaagse) trombone is het bijvoorbeeld mogelijk om ook enige aandacht te besteden aan het bespelen van een historisch instrument, zoals de sackbut, aangezien beide instrumenten relatief dicht bij elkaar aanleunen.

Bij een instrument als viool zijn zowel het instrument als de speeltechniek van een barok- en een hedendaags instrument daarentegen ver van elkaar verwijderd. Verder valt op dat de opleidingen (historische) instrumentenbouw zowel in als buiten de conservatoria worden georganiseerd.
Tegelijkertijd vindt in het hoger kunstonderwijs een verdere academisering plaats, en werd het mogelijk gemaakt voor kunstenaars en musici om een doctoraat in de kunsten of in de muziek te behalen. In Vlaanderen was Barthold Kuijken in 2007 de eerste doctor in de muziek (aan de VUB). Andere doctoraatsopleidingen en -trajecten werden en worden afgelegd via de universiteiten van o.m. Leiden en via het Orpheus Instituut.

Ook in centra waar van oudsher ‘klassiek’ onderzoek gebeurt, zoals het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek verbonden aan het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen en de Alamire Foundation, Studiecentrum voor Muziek in de Lage Landen van de KU Leuven, gaat aandacht naar de historische uitvoeringspraktijk en practice-based research van de muziek uit de verschillende stijlperiodes, van middeleeuwen tot negentiende eeuw.

Historicisme en creativiteit
Wat betreft het repertoire en de benadering ervan, zien we een toenemend breed spectrum dat reikt van (historische) reconstructie naar (creatieve) recreatie en crossovers tussen stijlen en repertoires. Deze trend beweegt zich in twee richtingen.
De eerste richting is de historiserende. Hier wordt als vanouds gezocht en gestreefd naar een “authentieke” historische uitvoeringspraktijk, die als doel heeft de muziek te laten klinken “wie es eigentlich gewesen” – om het positivistische adagium te herhalen van Leopold von Ranke, één van de stamvaders van de historiografie.

De historiserende aanpak uit de beginjaren van de HIP wordt in de laatste decennia logischerwijs ook doorgetrokken naar het repertoire uit de jaren 1800 tot pakweg 1950: Schubert, Brahms en Tsjaikovsky, maar ook Igor Stravinsky, Béla Bártok en Carl Orff komen aan bod. Raphaella Smits stelde vele programma’s samen voor negentiende-eeuws gitaarrepertoire op een historisch instrument; Ann Cnop en Luc Devos spelen Beethoven, Schubert en Brahms op historisch passend instrumentarium, Jos Van Immerseel bracht met Anima Eterna een HIP uitvoering van Orffs Carmina Burana, Jan Michiels voert Bártok uit op een historische Bösendorfer (29). Chris Maene liet zich dan weer door de historische Steinway “No. 1” inspireren tot het bouwen van een replica en daaruitvolgend een nieuwe, recht-besnaarde piano. Hij vond in pianist Daniel Barenboim een enthousiaste promotor, in Piet Swerts een componist die de eerste reeks nieuwe sonates voor het instrument componeert.

De tweede richting gaat in de richting van een meer vrije of creatieve omgang met het erfgoed. In 1996 vreesde Herman Sabbe nog dat “de toenemende bewondering voor de muziekwerken uit het verleden een steriliserend effect heeft”(30). Vandaag blijkt dat Sabbes vrees niet gegrond was. Er is een tendens naar hertaling, recreatie, meer creativiteit, actualisering, het inzetten van cross-over en confrontatie.
Deze tweede richting beweegt zich niet noodzakelijk tegen de geest van de HIP in. HIP blijft een volstrekt legitieme benadering van oude muziek, maar deze blijkt soms ontoereikend door een gebrek aan (details in de) beschikbare bronnen. In veel situaties is het toevoegen van een dosis interpretatie en creativiteit noodzakelijk: vérder gaan dan HIP is dan een conditio sine qua non om de uitvoering van een bepaald repertoire überhaupt mogelijk te maken.

Er zijn gevallen waarin eenvoudigweg geen ontcijferbare muziekbronnen bestaan, gevallen waarin de notatie veel aannames en hypotheses vereist voordat een uitvoering mogelijk is. Denk bijvoorbeeld aan de liederen van het Gruuthusehandschrift, de uitvoering van Oud-Romeinse of Oud-Spaanse gezangen, neumatische notaties toegevoegd aan klassieke teksten van Virgilius of Boëthius, het Winchester Troper, de liederen van Hendrik Van Veldeke of Hadewych (31), of middeleeuwse epische poëzie uit de Edda.

Musici zien zich genoodzaakt om te putten uit ‘levende’ tradities in de religieuze muziek (denk aan Ensemble Organum, ook graindelavoix) of in de volksmuziek (de benadering van het Antwerps Liedboek door Rans of de Gruuthuseliederen door Pandora of ClubMediéval).

Oud en nieuw
Er is een tendens – je zou zelfs kunnen spreken van een zekere traditie – in het combineren van oude muziek met ander repertoire, hetzij het ijzeren repertoire van klassiek en romantiek, hetzij muziek uit de twintigste en eenentwintigste eeuw. Het zoeken naar een juxtapositie of integratie van oud en nieuw is allerminst een recent fenomeen. In de jaren 1950 tot 1970 vinden we het al terug in de programmatie van het Alarius Ensemble, dat zowel oude als hedendaagse muziek speelde.

Philippe Malfeyt

In recenter tijden stond in één van de eerste producties van B’Rock Orchestra Bach naast Cage. Anderen combineerden muziek van Francesco Landini (14de eeuw) met hedendaagse muziek, het Hermesensemble combineerde polyfonie met het werk van Salvatore Sciarrino. Trio Luthomania van luitist Philippe Malfeyt brengt verschillende culturen samen, of hoboïst Marcel Ponseele bracht oude muziek in combinatie met jazz. Ook anno 2020 zijn er ensembles die resoluut inzetten op fusie van oude en nieuwe muziek, zoals het ensemble B.O.X van luitist Pieter Theuns, dat sjablonen uit de barok opzoekt in de muziek van nu. Een internationaal voorbeeld is de uitvoering van Beethovens vioolconcerto met een nogal ‘eigentijdse’ cadens (Patricia Kopatchinskaja en Teodor Currentzis). In Vlaanderen actualiseerden componisten Annelies Van Parys en Samir Odeh-Tamimi in een productie voor het Klarafestival (2016) Bachs Johannespassie door de toevoeging van nieuwe composities.

Ook wat betreft het instrumentarium permitteren uitvoerders zich vandaag opnieuw wat meer vrijheid. Eerder kwamen al ensembles aan bod die barokmuziek op hedendaagse instrumenten uitvoeren. Een stap verder is om een resoluut hedendaags instrumentarium in te zetten bij het uitvoeren van oude muziek: Bl!ndman speelt muziek van Josquin en Ockeghem, van Bach en Händel op hedendaagse saxofoons.

De tendens tot vermenging en combinatie van genres is ook in de festivals zichtbaar. Oude muziek is een mainstream genre geworden binnen de klassieke muziek: ook festivals die zich niet profileren als oude-muziekfestivals, geven gewoonlijk oude muziek een plekje in hun programmatie. (Stads)festivals zoals het Festival van Vlaanderen in Mechelen, Limburg, Vlaams-Brabant of Kortrijk zetten wel meer in op diversificatie en een inhoudelijk breed aanbod, maar dragen evengoed oude muziek mee in het geheel. Ook cultuurcentra zoals die van Maasmechelen, Hasselt, Roeselare, Strombeek en Leuven zetten oude-muziekproducties op de agenda. En zelfs de meer gespecialiseerde festivals verleggen de accenten. Zo werd het Brugse festival Musica Antiqua in 2005 omgedoopt tot MA Festival, met inhoudelijk een grotere nadruk op creatie en vernieuwing (32). In 2014 maakte de Dag van de Oude Muziek in Alden Biesen de omslag naar de integratie van meer creatie en hedendaagse muziek; het nieuwe format heet voortaan AlbaNova.

Cross-over
In andere situaties voelen musici de noodzaak verder te gaan dan HIP en hun ‘artistieke vrijheid’ uit te leven. Ze lijken HIP te ervaren als te beperkend en wensen in hun uitvoering ook improvisatie, andere stijlen of elementen uit andere muzikale contexten te integreren. Cross-over, juxtapositie, vermenging of combinatie van verschillende muziekstijlen is dan een populaire aanpak om de ‘oude’ muziek nieuw leven in te blazen.

Internationale voorbeelden zijn de cross-over projecten die jazzinstrumentatie en improvisatie met de polyfonie van Cristóbal de Morales combineren (Jan Garbarek en Hilliard Ensemble in Officium), een vrij geïmproviseerde klavecimbelbegeleiding toegevoegd aan Bachs Chaconne voor soloviool (Patricia Kopatchinskaja, begeleid door Anthony Romaniuk), of de pianomuziek van Satie uitgevoerd op een veelheid aan keyboards (Tamar Halperin).

Andere ensembles gaan dan weer de richting uit van het combineren of fuseren van volksmuziek en orale tradities met oude muziek. We denken aan producties waarin sopraan Lieselot De Wilde Italiaanse muziek verkent en hierbij muziek van Monteverdi combineert met volksmuziektradities uit Sardinië. Luitiste Sofie Vanden Eynde zoekt de grenzen op tussen westerse en oosterse muziek, verbindt deze met historische literatuur en gaat ook na hoe beeldende kunst (Anouk De Clercq) een extra dimensie aan de muziek kan geven. Romina Lischka werkte voor haar productie A Call to Prayer samen met Tunesische zangeres Ghalia Benali, waar ze barokmuziek voor gamba en Indische Dhrupad-zang combineert met muziek uit de Islam-tradities. Op een andere wijze gaat een ensemble als graindelavoix (Björn Schmelzer) dan weer aan de slag met orale tradities uit westerse en niet-westerse culturen, die het verbindt met muzikaal erfgoed uit de Lage Landen en het met een eigen filmproductie (bijvoorbeeld in de productie Ossuaires, 2012) of een semi-theatrale setting (Trabe dich, Thierlein, 2014) op de scène brengt.

Interdisciplinariteit
Sinds de laatste vijftien jaar stellen we, vanuit de historiek van de oude muziekbeweging, een groeiende interdisciplinariteit binnen het kunstenveld vast. Bij het uitvoeren van oude muziek gaat het vaak niet enkel over het uitvoeren van een kunstwerk op een historisch verantwoorde manier, maar over een inbedding in andere podiumkunsten zoals (muziek)theater en dans, of een integratie met bijvoorbeeld literatuur of beeldende kunst, videokunst of multimedia.

Voor wat betreft de dans is de integratie zelfs al meer dan dertig jaar aan de gang. Het integreren van muziek van Bach of polyfonie om tot nieuwe dansproducties te komen en zo aan de muziek een andere dimensie te geven is al een traditie op zich geworden. Voorbeelden zijn Alain Platels Iets op Bach (met Roel Dieltiens en talrijke andere spilfiguren uit de oude muziek); de productie Foi van Sidi Larbi Cherkaoui en les ballets C de la B (waar de Franco-Vlaamse polyfonie gezongen door de Capilla Flamenca een opvallende laag vormt binnen een gelaagd geheel). In een meer uitgepuurde vorm zijn er de producties van Anne Teresa De Keersmaeker met Rosas: French Suite, En attendant, Mitten im Leben, The 6 Brandenburg Concertos en Partita 2, Mozart Concert Arias (met Jos Van Immerseel, Claire Chevallier, Amandine Beyer, Jean-Guihen Queyras, B’Rock, Bart Coen, Philippe Herreweghe).(33)

Theatercompanies zoals Zonzo Compagnie (jaarlijkse jongerenopera), Muziektheater Transparant (bijvoorbeeld de productie Waar is mijn ziel?) en het Muziek LOD (Het Huis der Verborgen Muziekjes) ruimen een plek in voor oude muziek, op zich staand of in combinatie met hedendaagse of volksmuziek.(34)

Deze trend zet zich door tot vandaag, waar een jongere generatie artiesten met nieuwe ogen naar oude muziek kijkt. Voorbeelden zijn Jurgen De bruyns ensemble Zefiro Torna, dat vaak producties maakt die vertrekken vanuit de muziek en een verband leggen naar literatuur (Scattered Rhymes, a Tribute to Francesco Petrarca), religie, alchemie of beeldende kunsten. Ze brengen een ander engagement met oude muziek, maar steeds met respect voor de authentieke manier van uitvoeren, en het kunstwerk dat eeuwen geleden is gemaakt.

Ratas del viejo Mundo

De integratie van beeldende, video- en multimediakunst liet evenmin op zich wachten. Het ensemble Ratas del viejo Mundo van luitist Floris De Rycker sprak videokunstenaar Bram Ollieuz aan om kleine videoproducties te maken die de lengte hadden van het madrigaal waarop ze gebaseerd waren, soms slechts drie tot vier minuten.(35) Walter Verdin realiseerde voor het Concertgebouw Brugge (2005) een opdracht waarbij beeldende kunst, tentoonstelling en livemuziek (Mozart) tot één geheel werden gesmeed.

3 Een blik op de nabije toekomst

Zoals in elke gezonde kunstdiscipline blijven nieuwe initiatieven de kop opsteken, zowel wat betreft festivals en organisaties als wat betreft ensembles. Sinds het jaar 2000 zijn heel wat nieuwe ensembles ontstaan. Tabel 3 geeft hiervan een overzicht; de ensembles worden in de Guide to Early Music in Flanders (2020) in extenso opgelijst. Ook een aantal individuele musici uit de ‘post-pioniers’generatie neemt een steeds prominente plaats in in het oude-muzieklandschap, zoals zanger en dirigent Marnix De Cat en blokfluitist en docent Peter Van Heyghen die recent ook de grote producties dirigeert bij Il Gardellino.

Marnix De Cat

De eerder geschetste tendensen naar netwerking en internationalisering van ensembles en opleidingen, naar meer creativiteit in de omgang met en de verruiming van het repertoire, en naar meer interdisciplinariteit zullen zich in de toekomst ongetwijfeld verder en sterker doorzetten.

Tabel 3: Overzicht van oude-muziekensembles in Vlaanderen, 2000-2020

EnsembleOprichterJaar
LuthomaniaPhilippe Malfeyt2001
B-FiveKatelijne Lanneau2003
MezzalunaPeter Van Heyghen2003
EncantarSarah Abrams, Lieselot De Wilde, Kerlijne Van Nevel, Soetkin Baptist2006
B’Rock OrchestraFrank Agsteribbe, Hendrik Storme, Tomas Bisschop, Tom Devaere2005
Musica GloriaBeniamino Paganini2006
Capriola Di Gioia          Amaryllis Dieltiens, Bart Naessens2007
Edding QuartetBaptiste Lopez, Caroline Bayet, Paul De Clerck, Ageet Zweistra2007
Euterpe Baroque ConsortBart Rodyns2007
Il Trionfo          Jan Van Elsacker2007
Les BuffardinsFrank Theuns2007
Bach Concentus          Ewald Demeyere2007-2018
Per Flauto          Bart Coen2009
B.O.X.Pieter Theuns2010
BachPlus          Bart Naessens2010
Bel AyreLieselot De Wilde & Peter Verhelst2010
ClubMediévalThomas Baeté2010
Les AbbagliatiRonan Kernoa2010
Pluto EnsembleMarnix De Cat2010
QuadriviumGeert Van Gele2010
Scherzi Musicali          Nicolas Achten2010
Ensemble Apotheosis [36]       Korneel Bernolet2011
RedHerringPatrick Denecker2011
Hathor ConsortRomina Lischka2012
Le Concert d’AnversBart Van Reyn2012
Park Collegium          Stratton Bull2012
Terra Nova Collective          Vlad Weverbergh2012
Transports PublicsThomas Baeté2012
Il Nostromo del Sogno        Steven Mariën2013
Ensemble IsabellaMarie Verstraete2015
I Suonatori PoeticiNele Vertommen, Beniamino Paganini2015
Musae Jovis          Pieter De Moor2015
Utopia Griet De Geyter, Adriaan De Koster, Lieven Termont, Bart Uvyn2015
a nocte temporis          Reinoud Van Mechelen2016
Hildebrandt ConsortWouter Dekoninck2017
Ratas del viejo Mundo     Floris De Rycker2017
Delle Donne ConsortFrederike Van Lindt2020
Le Pavillon de MusiqueAnn Cnop2020

De digitale omgang met erfgoed
De ‘digital turn’ heeft een sterke impact op alle aspecten van onze samenleving, niet in het minst op de wijze waarop we vandaag muziek beleven, of het nu pop, rock, klassiek of hedendaags is. Aan de zijde van de luisteraar is er een breed spectrum aan mogelijkheden, onder meer via streaming platformen zoals Qobuz, Tidal of Spotify, of dat van de groep platenlabels verenigd onder Outhere. De virtuele bibliotheek aan beschikbare opnames is ongemeen groot en volledig. Specifiek voor Vlaanderen kan in dit verband de ‘Belgian Early Musicians’ playlist op Spotify worden vermeld (37). Een internationaal voorbeeld is de reeks podcasts over oude muziek gemaakt door REMA (Réseau européen de musique ancienne)(38).

Aan de kant van de onderzoeker valt op dat opnames steeds meer worden geïntegreerd in andere databanken. Zo wordt het vandaag en zeker in de nabije toekomst gemeengoed om muziek die in beelddatabanken visueel ontsloten is (denk aan gedigitaliseerde manuscripten, bijvoorbeeld in de Integrated Database for Early Music) (39), ook meteen te vergezellen van een MP3 of opname met de muziek uit de bron in kwestie.

De bijdrage van digitale technologie in het onderzoek naar (oude) muziek beperkt zich uiteraard niet tot de ontsluiting van bronnen. Het onderzoek zelf wordt steeds meer ondersteund en mogelijk gemaakt door digitale technologie. De analyse van historische objecten – denk aan bijvoorbeeld een historisch instrument – maakt niet enkel een exacte datering van het materiaal mogelijk, maar ook het bouwen van een exacte replica. Geavanceerde technologie – bijvoorbeeld in het Library of Voices Alamire Sound Lab– maakt het mogelijk om een manuscript te analyseren op zijn materiële en muzikale samenstelling.

De analyse gaat zelfs verder, en laat conclusies toe over de oorspronkelijk bedoelde akoestiek van de muziek in kwestie. De inzet van high tech laat dus toe om veel dieper én exacter door te dringen in het historische bronnenmateriaal en zijn historische context. Ook het (artistieke) onderzoek van bijvoorbeeld pianist Tom Beghin (Orpheus Instituut, voorheen McGill University) beweegt zich in deze optiek.

In zowel digitale toepassingen, klassiek en high-tech onderzoek wordt de rol van centra zoals de Alamire Foundation aan de KU Leuven, het CESEM (Centro de Estudos de Sociologia e Estética Musical) aan de Universidade Nova in Lissabon, het Centre BruZane in Venetië, of het Centre de Musique Baroque Versailles steeds belangrijker. Dergelijke organisaties – vaak aan een onderzoekinstelling verbonden – realiseren niet enkel fundamenteel onderzoek maar ook valorisatieprojecten, vaak in internationale samenwerkingen. In het verleden stond bij dergelijke organisaties het klassieke onderzoek, de realisatie van congressen en van publicaties centraal: musicologen werkten mee aan transcripties, publiceerden facsimiles en andere publicaties over oude muziek (in het geval van de Alamire Foundation de reeks Leuven Library of Music in Facsimile en het tijdschrift Journal of the Alamire Foundation). De focus ligt vandaag en in de toekomst uiteraard anders: interdisciplinariteit en de inzet van nieuwe technologieën staan steeds meer centraal.

Naar een nieuwe beleving: historically informed experience
We zien een tendens – die al een tijd aan de gang is – naar meer en meer afstand nemen van het klassieke concertbezoek waar het applaus vóór en na de muzikale uitvoering omkadert. In het recente verleden waagden zich meerdere installatie- en multimediakunstenaars aan de polyfonie, in een zoektocht naar een nieuwsoortige beleving van deze muziek. Een voorbeeld is de installatie Forty Part Motet (2001) van de Canadese kunstenares Janet Cardiff, op basis van Thomas Tallis’ Spem in alium, waarbij je je als bezoeker kan bewegen tussen de 40 luidsprekers. Zodoende komt er een interactie tussen bezoeker en kunstwerk op gang. De reeks installaties van Belgisch kunstenaar Rudi Knoops (DIORAMATIZED #02 en #03 en Speculum Musurgica) vormt een recenter voorbeeld.

We spreken niet enkel over Virtual Reality (VR), waarbij de volledige beleving zich afspeelt in een virtuele ruimte, maar ook over Augmented Reality (AR), waarbij de virtuele en de reële wereld met elkaar interageren.

Via AR wordt bijvoorbeeld de visuele en auditieve recreatie van een (historische) ruimte mogelijk. Zo zullen we steeds meer een nieuw, omvattend concept van een “historisch geïnformeerde (muziek)beleving” (historically informed experience) benaderen. In dit nieuwe concept zal niet enkel de auditieve, maar zullen alle zintuiglijke parameters zoveel mogelijk de historische ervaring benaderen, zowel visueel als auditief. Het spreekt voor zich dat een dergelijke “integrale” historische beleving van een kunstwerk de nodige budgetten zal vragen om dit te realiseren.

Idealiter worden ook de toekomstige uitvoeringsruimtes met een variabele akoestiek uitgerust. Op termijn zal het door de resultaten van onderzoek mogelijk worden om – zelfs in de concertzaal – een historische of verloren akoestiek (denk aan de Parijse Notre Dame) te recreëren in functie van het uitgevoerde repertoire. Het wordt zelfs denkbaar om op één en dezelfde plek een uitvoering in meerdere historische ruimtes weer te geven.

Bij wijze van conclusie: het zoeken naar een authentieke wijze van uitvoering blijft een constante zoektocht. Gedreven door historische en artistieke nieuwsgierigheid, zoekt iedere actor naar innovatieve manieren om dieper door te dringen tot het historische kunstwerk. De weg die we in de voorbije vijftig jaar hebben afgelegd en die we in de komende decennia zullen volgen, zal er één zijn waarbij HIP steeds meer zal doordrongen worden van HIE, een benadering waarbij de beleving voorop staat.

Voetnoten

  1. Synthetisch zie Sabbe 1996, 60-68: Voor HIP, zie o.m. Cnop 2019, De Vos 2010, Demuyt & Simoens 2018, Harnoncourt 1982, Simoens & Nuchelmans 2011. Voor een beknopte inleiding tot de oude muziek in Vlaanderen, zie Taes 2013, 6-15; voorts ook Baeten s.d., Tambuyser s.d., Vanderweerdt 2009. Een uitvoerige historiografie voor Nederland is beschikbaar in Van der Klis 1991 en 2007.
  2. Sabbe 1996, 62; Wangermée 1997,16-18.
  3. Voor Gevaert, zie beknopt Wangermée 1997, 20-23; verder Everist 2010, Mannaerts 2010, Scarcez 2010, Wahnon de Oliveira 2011. Voor Wotquenne, zie Eeckeloo 2011.
  4. Van den Buys 2004, 30-39; Wangermée 1997, 25-28.
  5. Gagnepain 1980.
  6. 1983 is de datum van de laatste opname van het ensemble.
  7. Nu “Collegium Vocale Gent”.
  8. Later “Currende Consort” voor het solistisch ensemble, ook de naam “Capella Sancti Michaelis” werd gebruikt. Nu kortweg “Currende”.
  9. Nu “Pandora²”.
  10. Later “Anima Eterna”, nu “Anima Eterna Brugge”.
  11. Later in de internationale communicatie “Flanders Recorder Quartet”.
  12. Nu kortweg “Rans”.
  13. Bartholomée 1997, 37-41; Pirenne 2004, 37-45, 146-47.
  14. Later “New York Pro Musica”, mogelijk om het te onderscheiden van het ensemble “Pro Musica Antiqua” van Safford Cape.
  15. Van 1993 tot de opheffing van het ensemble in 2006 droeg het de naam “Beethoven Academie”.
  16. Kuijken 1997 en 2012.
  17. Peire 1989 en 1995.
  18. In het eerste album zong het koor van King’s College, Cambridge; knapenkoren waren o.m. de Wiener Sängerknaben, het Tölzer Knabenchor en het Knabenchor Hannover.
  19. Taes 2013, 29-30.
  20. Kuijken 2012, 13-16.
  21. Kuijken 1999, Ponseele 1999, Van Immerseel 1999, Lindeman 2014.
  22. Kuijken 1997, 48-51, en Kuijken 2012, 11-17.
  23. Van Caekenberghe 1994, Maes & Segers 2019.
  24. Taes 2013, 3, 19-22.
  25. Taes 2013, 25-27, 33-34.
  26. Taes 2013, 72, 102.
  27. Laus Polyphoniae 2020, 23-26.
  28. Kuijken 1997 en 2012.
  29. Cnop 2019, De Keyzer 2007.
  30. Sabbe 1996, 63.
  31. Zie Baeten 2014.
  32. Taes 2013, 107-108.
  33. Demuyt & Simoens 2018; Vandenhouwe 2017.
  34. Demuyt & Simoens 2018.
  35. Te zien op het YouTube-kanaal van het ensemble, https://www.youtube.com/channel/UCf8r5jS5_k0ak2ucVGRf5FA (geraadpleegd 16 oktober 2020).
  36. Onder de naam “Apotheosis Orchestra” wanneer het ensemble als orkest optreedt.
  37. https://open.spotify.com/playlist/2fNzGWVKLQYcdenLsmeSEK (geraadpleegd 12 oktober 2020).
  38. https://www.rema-eemn.net/projects/remaradio-eu (geraadpleegd 14 oktober 2020).
  39. https://idemdatabase.org (geraadpleegd 16 oktober 2020)

Je leest: Perspectieven op de oude muzieksector in Vlaanderen