Muziek is meer dan een strategisch plan: het internationale liveparcours van Amenra

Enkele momenten voor de releaseshow in de Ancienne Belgique (c) Jan Opdekamp

Frontman Colin H. van Eeckhout deelt zijn visie op hoe een internationale carrière in de muziek er kan en misschien wel zou moeten uitzien.

Weinig Belgische bands kunnen een internationaal parcours voorleggen dat meer tot de verbeelding spreekt dan dat van Amenra. Opgericht in 1999, en zes studioalbums later graag geziene gast van hometown Kortrijk over Moskou, via Montréal tot Chicago. Oprichter en frontman van de post metal-formatie Colin H. van Eeckhout nam onze studie Have Love, Will Travel naar de buitenlandse concerten van Belgische acts door. En vooraleer hij op de Muzikale Terzake in de AB onder leiding van moderator Kurt Overbergh in discussie ging met Ineke Daans van [PIAS], Stijn Smet van DBNR en Christian Pierre van Musickness, trakteerde hij ons op zijn hoogstpersoonlijke visie op hoe een internationale carrière in de muziek er kan en misschien wel zou moeten uitzien.

Eigenlijk is er geen gulden middenweg: het is alles of niets. En voor ons is het duidelijk: wij zouden nooit het stuur uit handen kunnen geven. Niemand weet beter waar Amenra naartoe wil dan wijzelf.

Kunstenpunt: Wat was je eerste indruk toen je de resultaten van ons onderzoek las?
Colin H. van Eeckhout: Dat het heel interessant is dat er eens concreet onderzoek wordt gedaan naar optredens in het buitenland. Want “de industrie” gaat het parcours van een band altijd verbloemen, hé. Zo kan je in tachtig landen gaan spelen, wat veel is. Maar als je daar telkens voor twintig mensen optreedt, is dat dan meer waard dan in twintig landen in zalen van 1000 toeschouwers te spelen? Nu eens moet je op een privé-feest in Qatar spelen voor 200 mensen, dan weer op een festival voor 40.000. Toch scheren managers dat vaak over dezelfde kam. Ze doen het vaak beter voor dan het in werkelijkheid is. Dat is jammer. Muziek wordt op die manier gereduceerd tot een product dat moet verkopen. Je groter voordoen dan je eigenlijk bent, dat is één van de weinige dingen in de muziek waarvan ik denk: ‘bah’!

Is dat soms niet een eerder onschuldige vorm van ‘fake it ‘til you make it’: de ene verwezenlijking gebruiken om de programmator van een nog grotere zaal te kunnen overtuigen?
Tuurlijk. Dat is zo. Mainstream acts bijvoorbeeld, proberen eerst in eigen land groot te worden om daarna te gaan kijken wat strategisch de beste volgende stap is. Wij houden daar minder rekening mee. Wij hebben 15 jaar lang alle zalen gedaan die we konden. In het prille begin reden we voor 250 Belgische frank met vier auto’s naar de andere kant van Europa: gewoon omdat we psyched waren dat we mochten gaan spelen. Daar maak je dan vrienden. Je bouwt je netwerk uit. En zo creëer je geleidelijk aan een mini scene, die steeds groter wordt, elke keer je een goede indruk nalaat. In het begin is dat het enige dat je eraan overhoudt.

Veel bands splitten na een tijdje. Maar als je blijft bestaan, dan neem je je netwerk mee. Een kleine boeker die ooit een show voor je heeft geregeld voor 50 toeschouwers, krijgt bijvoorbeeld een job in een respectabele club. Dan hoef je zelfs je verkooppraatje niet meer te doen. Dan kan je gewoon eens bellen. Dat is oneerlijk voor de anderen, maar zo is het wel. ‘Ons kent ons’ is ook in de muziek heel belangrijk.

Network your way to the top’: dat lijkt haaks te staan op de anti-establishment en no-nonsense mentaliteit waarvoor de punk en de hardcore als vanouds bekend staan.  Is het niet langer “vies” om in de underground een strategie te hebben om als band te groeien?
Er zijn wel degelijk gelijkenissen met de mainstream. Vanaf een zeker punt probeer je je zaalcapaciteit te vergroten. Dan ga je strategischer redeneren. Zo heb je in Londen, bijvoorbeeld, twee gelijkaardige zalen: Heaven en Scala. Heaven is een mooie zaal met een grotere capaciteit. Maar Scala heeft een klinkende naam in de scene. Daarom is het dus eigenlijk toch strategischer om in Scala te spelen, ook al kan daar minder volk binnen.

Niet alleen qua bookings, maar ook op vlak van album releases proberen jullie zoveel mogelijk zelf in handen te houden.
Absoluut. Wij zitten op een Amerikaans label, zoals de meeste bands in onze scene. Maar dankzij vrienden van ons, Mike en Nele van Consouling Sounds, die voor de logistiek zorgen, kunnen in Europa alles zelf in de hand houden. Zo kunnen we korter op de bal spelen. Hoewel grote labels meer slagkracht hebben qua pers en advertenties – omdat ze meer budget hebben – functioneren ze niet altijd beter. Soms hebben ze hun shit helemaal niet together.

Jullie nieuwe plaat ‘Mass VI’ dateert van oktober 2017. Daarvoor was het alweer van 2012 geleden dat er nog een studioalbum van Amenra verscheen. Daarmee zitten jullie niet meteen op het ritme van een major label?
Wij touren makkelijk vijf jaar met één plaat. In de periode die jullie onderzocht hebben (2013 – 2017) zullen er dus misschien naar onze normen iets minder shows genoteerd zijn. Maar eigenlijk borduren wij vaak vrij lang verder op een plaat. Nu hebben we net een nieuwe plaat uitgebracht. Dus nu gaat het aantal shows weer stijgen. Maar veel bands kunnen maar een jaar of anderhalf jaar verder met één plaat.

Ik heb inderdaad het gevoel dat releases zich steeds sneller opvolgen. Je moet constant iets uitbrengen.
Er heerst een enorme angst om vergeten te worden. ‘Stel je voor dat er in de periode van onze release net iets uitkomt dat meer wind vangt dan wij? Dat moeten we voor zijn.’ Die redenering heerst er vaak.  

Colin H. van Eeckhout in het gesprekspanel op de Muzikale Terzake.

Jullie hebben misschien het voordeel dat jullie gestaag jullie fanbase hebben opgebouwd, en dus minder afhankelijk zijn van permanente media-aandacht?
Wij hebben in de loop der jaren steentje voor steentje gelegd. Dat creëert een fundament dat niet gauw zal verbrokkelen. Ik ben er bijvoorbeeld zeker van dat wij – stel dat Amenra zou stoppen – elk afzonderlijk, voor de rest van onze dagen, tours zouden kunnen doen met onze respectievelijke soloprojecten. En dat allemaal dankzij de fanbase die we hebben opgebouwd. De capaciteit van de zalen zal kleiner worden, hé. Maar we zouden ons wel kunnen bezighouden. Daar hebben we natuurlijk lang voor gewerkt.

Jullie hebben inderdaad lang aan de weg getimmerd. Wanneer hebben jullie de switch gemaakt: ‘vanaf nu is het professioneel’?
Vanaf dat er contracten bij kwamen kijken. Dan denk je: ‘shit, wat moeten we daarmee doen? Moeten we onze groep nu in een structuur gieten?’. En dan moet je meegaan met de flow. Ondanks het feit dat niemand van ons kaas heeft gegeten van die zakelijke kant, of er zelfs maar interesse in heeft. Dat zakelijke aspect zou wel een reden kunnen zijn waarvoor je naar een manager zou kunnen stappen: plots komt er iets bij waar je niet voor getekend hebt. Maar je kan niet anders dan je organiseren, want anders valt alles in duigen.

Achteraf bekeken lijkt jullie parcours misschien evident. Maar beginnende bands hebben misschien nog geen besef hoe ze daaraan zouden moeten beginnen?
Nee. Daarom willen wij onze ook kennis delen met groepen die wij interessant vinden. Als wij een groep zien die echt goed is, proberen wij die onder onze vleugels te nemen, zodat wij hen een beetje kunnen meetrekken in onze slipstream. We leggen hen uit: ‘dat moet je zo aanpakken’ of we reiken hen de juiste contacten als ze een specifieke zaal op het oog hebben. Doen we dat niet, dan kan een talentvolle band perfect in de vergetelheid belanden, met de nodige frustratie van dien. Bij de schilderkunst zie je dat ook: er zijn duizenden genieën die in hun slaapkamer blijven steken.  

Dat is wel het mooie aan de undergroundscene: jullie helpen elkaar. Terwijl, hoe commerciëler je gaat, hoe competitiever het er vaak aan toe gaat.
Stijlen en smaken in onze scene zijn ook minder vluchtig. De underground is minder trendgevoelig. We worden niet – of amper – gedraaid op de radio. Dus we zijn er ook niet afhankelijk van. Bijgevolg moeten we sowieso minder rekening houden met trends. Wij hebben andere parameters om rekening mee te houden.

Bij mainstream acts is de logica inderdaad helder: je probeert voet aan wal te krijgen op radio en streamingdiensten. Vervolgens zoek je een goede boeker in het land waar je wat aanhang hebt. En dan probeer je daar te touren. Maar hoe maken jullie die afweging om ergens al dan niet te gaan spelen?
Wij doen veel minder aan data-analyse. Wij willen overal spelen. Wij maken muziek. En die muziek moet door zoveel mogelijk mensen gehoord worden. Dat we in een bepaald land minder streams hebben, wil nog niet zeggen dat er daar geen mensen zijn die mogelijk geïnteresseerd zijn in onze muziek. Misschien hebben ze minder toegang tot die kanalen? In Rusland, bijvoorbeeld, is Amenra vrij groot. Net als in Athene. Maar ieder territorium heeft zijn eigen voordelen en beperkingen. In sommige regio’s worden amper concerten georganiseerd. Maar dat wil niet per se zeggen dat daar niemand naar muziek luistert.

En hoe ontdek je dan dat er daar potentieel ligt?
Dat kan op verschillende manieren gebeuren. Ofwel omdat de vraag komt of we daar willen optreden, ofwel omdat we online merken dat er veel respons komt uit een bepaalde regio, ofwel omdat vrienden of kennissen het ons melden. Zo hadden onze label-bazen, die ook in een band spelen, gezien dat er in Zuid-Amerika heel veel bootlegs van onze shirts opdoken. Daarop hebben zij daar dan drie shows voor ons geregeld. En voilà: dan doe je dat, hé. Veel van de dingen overkomen ons gewoon. Het is niet dat daar een strategisch plan achter zit. Zo’n strategisch plan, ik vind dat bij momenten vooral bluf. Je manager, boeker en persagent kunnen veel grootspraak verkopen, maar uiteindelijk zal je het nog altijd zelf moeten doen. Jij zal moeten gaan spelen. En jij moet live een show neerzetten die het publiek niet zal vergeten. Muziek is veel meer dan een strategisch plan uittekenen. Soms kun je – ook zonder plan – ergens gaan spelen, iedereen omver blazen, en vervolgens terugkeren in een grotere zaal: zonder dat je daar met vier mensen vijf keer over vergaderd hebt.

Dat ligt natuurlijk anders als je een singer-songwriter bent, zoals Tamino. Die heeft veel talent, maar lopen er – bij wijze van spreken – een miljard van rond. Dan moet je wel in de kijker proberen te lopen. Maar ons soort bands zijn minder dik gezaaid. Onze muziek belangt ook een minder groot publiek aan: daardoor wordt het eigenlijk wel makkelijker.

Hoewel grote labels meer slagkracht hebben qua pers en advertenties – omdat meer budget hebben – functioneren ze niet altijd beter. Soms hebben ze hun shit helemaal niet together.

Hoe belangrijk is live spelen voor jullie in verhouding met de opgenomen platen?
Enorm! Daar leg je die steentjes mee, waarover we het eerder hadden. Het is veel makkelijker voor een liveband om te groeien dan voor een goede studioband, die live niet veel voorstelt. Je kan als fan heel psyched zijn voor een plaat. Maar als de liveshow vervolgens niets voorstelt, gaat die plaat daardoor ook minder voor je betekenen. En omgekeerd: je kan een plaat ‘oké’ vinden, maar live omvergeblazen worden. Dan ga je die plaat ineens veel beter vinden. Hoe je jouw muziek live brengt is allesbepalend. Je kan enorm veel buzz, likes en exposure hebben. Als je live show ‘slappe kak’ is, dan stuikt alles in elkaar.

Wij zijn gestaag gegroeid. In het begin moest onze live-muziek meer spreken dan onze opnames en ons persverhaal. Want ja, de kwaliteit van onze opnames suckte gewoon. Tegenwoordig hebben alle bands van in het begin een geweldige productie, een mooi verhaal, persfoto’s, … het plaatje klopt helemaal. Maar stel dat er dan een hit op die plaat staat, dan wordt het daarna wel heel moeilijk. Want hoe kan je dan nog “verbeteren”?

Amenra daarentegen kan zelfs nu nog altijd groeien. Want dit is eigenlijk nog maar onze tweede plaat met een “deftige” productie, bij wijze van spreken. Na 20 jaar! Als je al je kruit meteen verschiet is het logisch dat je als band een kortere levensduur beschoren bent.

Anderzijds kan je bijna niet anders als beginnende groep. Als je het niet doet, staan er  honderden andere in de rij die wél een goeie productie en mooie persfoto’s hebben.
Tuurlijk. Dat is dan weer het moeilijke aan een mainstream band zijn. De concurrentie is harder. Maar toch: soms heb ik het gevoel dat het verhaal, of de looks van de zanger of zangeres belangrijker zijn dan de muziek. En dat vind ik jammer. Het is toch de muziek die telt? Het gaat niet om hoe je eruit ziet. Dat kan helpen. Maar de essentie mag niet verloren gaan.

Een mainstream act zal altijd balanceren op de grens tussen muziek en product. Dat heeft zijn gevolgen voor de manier om iets in de markt te zetten. Je kan de parallel trekken met en flesje Coca Cola: je hoeft die etiketten niet te veranderen, mensen zullen je product blijven kopen. Een Tao daarentegen zal al meer zijn best moeten doen. Maar je mag daar niet in overdrijven. Muziek op een louter analytische, product-matige manier benaderen – zoals sommige managers – gaat voor mij te ver. Praatjes vullen geen gaatjes. En als de omkadering dan merkt dat het niet lukt om hun “product” verkocht te krijgen, gooien ze je overboord en gaan ze op zoek naar iets anders. Dat is the way to go voor velen. Ik draai al 20 jaar mee in de sector, en dan zie je wel wat passeren.

Jullie draaien inderdaad al lang mee. Welke evolutie zie je in de loop der jaren in jullie internationale live parcours? Over zaalcapaciteit hebben we het al gehad. Maar wat met financiële, fysieke en ecologische overwegingen?
We proberen in eerste instantie zelfvoorzienend te zijn. We hebben één keer subsidie gekregen. Dat was toen dat we een tour georganiseerd hadden waarop we vier bevriende bands hadden uitgenodigd. De gages waren toen voor ons vieren even hoog als we normaal voor Amenra alleen krijgen. Maar onze onkosten waren natuurlijk wel vier keer zo hoog.

Als we alleen touren verdienen we meestal genoeg om breakeven te draaien. Voor minder moet je het ook niet doen, als je al even bezig bent. Sommige Belgische bands spelen op kosten van de staat in het buitenland voor honderd mensen. Als nobody cares, blijf dan gewoon thuis. Het is wel cool om te kunnen zeggen dat je een buitenlandse tour hebt gedaan. Maar als dat je niet lukt zonder subsidies, probeer je eigenlijk iets te laten ‘marcheren’ dat vierkant draait. In het begin zal dat niet vanzelf lopen. Maar je moet altijd de afweging maken: ‘hoeveel gaat dat ons kosten?’. Je kan de onkosten van een verlieslatende tournee bijvoorbeeld compenseren met “winst” die je ergens anders behaalt.

Je zou het ook anders kunnen bekijken: stel dat Amenra in het begin wél die ondersteuning had gekregen, was het misschien makkelijker geweest om bepaalde shows toch te doen, die je nu hebt moeten laten schieten?
Het uitgangspunt zou altijd moeten zijn dat je koste wat kost die show wilt gaan spelen, niet ‘als we daar gaan spelen kunnen we subsidie vangen’. De laatste jaren is er een perverse trend in opgang, waarbij bands een voorprogramma uit Scandinavië of Zwitserland mee op tour nemen: louter omdat die zo zwaar gesubsidieerd worden dat ze de hele nightliner kunnen betalen. Dat is tragisch, want vaak maalt niemand om die groepen. Als je de juiste combo van bands samenstelt, pluk je zo de landen leeg waar overheidsgeld te rapen valt. Maar die bands kunnen nadien wel vertellen dat ze een mooie tour hebben gedaan in goede zalen. Dan leef je natuurlijk gewoon in een illusie.

Het heeft even geduurd voor ik die mechanismen doorhad. In het begin denk je: ‘wow, zijn die mannen wéér op tour? Hoe doen die dat?’ Pas later besef je welke logica daarachter schuilgaat. Maar dan schept het toch meer voldoening om op eigen benen te kunnen staan en niemand nodig te hebben.

Wat zijn dan manieren waarop de Vlaamse overheid of Kunstenpunt groepen op een efficiënte en nuttige manier kunnen ondersteunen?
Begrijp me niet verkeerd: tour-subsidies zijn wel degelijk nuttig. Maar alleen voor zij die echt talent hebben. En het probleem is: dat zijn niet noodzakelijk de bands die ondersteund worden. Welke muziek iemand speelt, speelt blijkbaar totaal geen rol bij het toekennen van subsidies. Er moeten vooral bepaalde vakjes op de checklist aangevinkt kunnen worden.

Het is natuurlijk niet evident om een artistieke analyse te objectiveren. Tuurlijk. Eigenlijk kun je een artistiek project niet in een dossier gieten. Maar als je goed kan schrijven en een klein beetje muziek maken, dan krijg je middelen om je ding te doen. Als je daarentegen een minder begenadigd schrijver bent, zal je al uitzonderlijk goede muziek moeten maken om subsidie te vangen.

Dat is misschien iets te simplistisch voorgesteld. Maar je snapt wat ik bedoel: hoe dan ook zal er iemand in de groep dat zakelijke aspect voor zijn rekening moeten nemen. Tenzij je een manager onder de arm neemt. Of nog beter: een maat die je kan helpen, zodat je niet bij iemand belandt die puur op zijn percentage van de winst uit is.

Sommige bookers zijn van hetzelfde kaliber: je bakent als groep een periode af waarin je beschikbaar bent voor shows, maar je hebt bookers die er alles aan doen om je ook daarbuiten zoveel mogelijk te laten spelen. Want zij verdienen daar natuurlijk telkens iets aan. Sommige agents zouden je met plezier 600 kilometer verder laten rijden tussen twee shows, als ze daardoor 1.000 euro meer kunnen vangen. Als je 140 km/u kan rijden met een sportwagen duurt dat niet lang. Met een volgeladen camion, die met moeite 70 km/u haalt, hou je dat gewoon niet vol. Je hebt twee keuzes: ofwel ga je als band over de rooie, speel je al die shows en split je na een jaar uit frustratie, ofwel doseer je.

Zijn er zo nog veel voorkomende praktische belemmeringen die jullie op tournee in het buitenland ervaren?
Zeker. Zo kan je onderweg tegengehouden worden omdat je bestelwagen te zwaar weegt. Daar hangen fikse boetes aan vast. Wij lopen natuurlijk een groot risico, want wij nemen stevige blaffers van versterkers mee. Maar zelfs zonder materiaal erin wegen de standaard bestelwagens soms al te veel. In principe zou de verhuurfirma daarin speciale veringen moeten installeren. Maar dat doen ze niet, want dan maken ze niet voldoende winst. Pas vooral op in het Duitse Beieren: als ze je daar betrappen, mag je niet meer doorrijden. Dus ben je verplicht te investeren en twee bestelwagens te huren in plaats van één. En zo zal er altijd iets zijn. Een tour hoeft niet per se verlieslatend te zijn, maar er komen toch altijd onverwachte kosten bij kijken. Daar moet je rekening mee houden.

Daarnaast is er de bureaucratische rompslomp. Als je in Portugal of in Frankrijk moet spelen heb je – bij wijze van spreken – duizenden formulieren en vergunningen nodig. Dan word je keer op keer van links naar rechts gestuurd op zoek naar het juiste document. Je zou op den duur zeggen: ‘fuck die Franse shows, want ik heb geen goesting in al die administratie’. Als je niets anders te doen hebt dan de hele dag achter je computer zitten, kan je dat regelen. Maar als je als muzikant zelf instaat voor je tourmanagement werken zo’n dingen enorm frustrerend en demotiverend.

Misschien is het dus toch handig om er iemand met zakelijk inzicht bij te betrekken?
Natuurlijk. Maar als je zelf je strategie bepaalt als band, heb je eigenlijk meer nood aan een secretaresse dan aan een manager. In dat geval is een manager zijn geld niet waard. Als je daarentegen als muzikant enkel muziek maakt, is het wel terecht dat de persoon die de zakelijke lijn uitzet daarvoor vergoed wordt. Eigenlijk is er geen gulden middenweg: het is alles of niets. En voor ons is het duidelijk: wij zouden nooit het stuur uit handen kunnen geven. Niemand weet beter waar Amenra naartoe wil dan wijzelf.

Dat is natuurlijk ook juist deel van jullie identiteit als groep, dat je dat hele parcours zelf hebt uitgestippeld en afgelegd. Bij andere groepen kan het wel werken, zoals je zelf ook al aangaf. Hoe kijk jij eigenlijk naar die andere Belgen in het buitenland?
In mijn ogen laten veel bands die het in het buitenland goed doen zich inspireren door internationale toppers. Ook in België zie je dat: niet per se enkel bij de grote mainstream acts trouwens. Zonder daarmee afbreuk te doen aan die muzikanten natuurlijk. Het omgekeerde zijn dan weer de groepen zonder duidelijk internationaal voorbeeld die écht hoge toppen scheren, terwijl hun muziek uiteindelijk louter een ‘product’ is.

Dat product-gegeven zie ik eigenlijk bij veel mainstream acts. Ken je van bij het begin behoorlijk wat succes, dan ga je denken: ‘shit, we moeten onszelf heruitvinden, want je kan geen twee keer dezelfde plaat maken’. Wat gebeurt er dan? Je gaat kijken wat er internationaal leeft en laat je daardoor inspireren. Maar je mag je ook niet te veel baseren op wat het internationaal goed doet, want dan straffen de media je af. Gevolg: je krijgt de reflex om je product opnieuw bij te schaven. En als het dan dit keer wél lukt is alles goed en wel. Maar als het een tweede keer tegenvalt, zal het management je band misschien laten vallen. Dan zal je een andere band moeten oprichten en van nul beginnen. Ik vind dat ronduit tragisch, want ook mainstream muzikanten steken hun hart en ziel in hun muziek.

Komt die druk om zich af te meten aan andere artiesten dan vooral vanuit de omkadering?
Ja, zelfs internationaal grote spelers, die arena’s uitverkopen, beginnen op een gegeven punt te kijken naar wat er populair is binnen hun scene. Ze laten zich dan – onder invloed van hun management – bijvoorbeeld overhalen om goed draaiende concepten uit de underground te kopiëren. Maar op die manier voel je dat zoiets geconstrueerd is. Dat komt dan veel minder over dan als dat in de eerste plaats de beslissing zou geweest zijn van de muzikanten zelf, omdat ze zich creatief willen uiten. Als een manager je genoeg in een bepaalde richting duwt dan begin je die blindelings te volgen. Maar de omkadering maakt niet altijd de goede keuzes, vind ik.

Een ander voorbeeld zijn managers die financiële putten slaan om een bekende internationale producer in te huren voor een beginnende band. Stel: je bent een beginnende band, je krijgt 400 euro per show, maar je gaat toch een productie betalen van 40.000 euro bij een big shot in de States. Vanuit het perspectief van die producer is dat zo gek nog niet: ik zou zelfs een drol opnemen als ik er 40.000 euro voor zou krijgen. Die band kan dan op zijn beurt achteraf gaan verkondigen dat ze met deze of gene legendarische naam hebben opgenomen. Dat past dan in de verkoopstrategie, maar je houdt er wel een gigantische financiële kater aan over. De muziekindustrie: ‘t is een raar beestje.

Nochtans zijn er tegenwoordig ook voor beginnende acts ook nieuwe mogelijkheden. Je hoeft niet per se een gigantisch dure studio af te huren om een zekere kwaliteit te bekomen. Dat is dan toch een positieve evolutie?
Dat klopt. Maar wellicht zal je een demo, of met een beetje goede wil een succesvol debuutalbum zelf opnemen. Daarna zal het management je in de richting van een bekende producer: niet omdat ze die mens zo goed vinden, maar omdat hij een klinkende naam heeft. En daarvoor kunnen die subsidies dan weer goed dienst doen. It blows my mind. Ik heb dat ook pas ontdekt toen wij al geruime tijd bezig waren. Plots zit je met managers aan tafel en hoor je hen uit. Dan denk je: ‘gasten jullie zijn zot’. Maar pas op, je leert er ook van. Je neemt er ook dingen van mee..

Op zich is het wel merkwaardig: qua naambekendheid zijn jullie in België en in de hoofdsteden van Europa eigenlijk al mainstream, maar op vlak van muziek en omkadering totaal niet. Hoe zijn jullie erin geslaagd die eigenheid te behouden?
Ten eerste hebben we er lang naartoe gewerkt. En ten tweede heeft onze muziek een universeel karakter en een eigen verhaal. Zelfs als de muziek je niet aanstaat, kan je nog steeds een sterke link hebben met de inhoud.

Nu valt ook uit jouw mond toch het modewoordje van de laatste jaren: ‘het verhaal moet kloppen’.
Dat klopt. Maar vanaf dat je begint te zoeken naar een verhaal dat klopt, zit je met een probleem. Ons verhaal ‘klopte’ per ongeluk. Wij wilden dat onze teksten zinvol waren, dat ons artwork gemaakt werd door iemand die we echt artistiek appreciëren en dat we konden antwoorden als iemand ons vroeg ‘waarover gaat deze plaat?’. Dat was onze logica. En geleidelijk aan werd dat verhaal groter, totdat je op den duur echt iets hebt opgebouwd, zonder dat je het beseft. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor SX: zij draaien zelf hun clips en maken zelf hun kostuums. Dat vind ik mooi: dat je dat zelf in de hand kan houden. Maar in de mainstream begeef je je sneller op glad ijs: als je de pers niet mee hebt, ben je eraan voor de moeite. Zo simpel is het. Wij hebben met Amenra nooit op persaandacht gemikt. Toen die er dan toch kwam, waren wij daar enorm dankbaar voor.

Handig. Heb je nog laatste woorden voor muzikanten op de rand van de internationale doorbraak?
Als je lang genoeg je eigen ding blijft doen, bouw je een netwerk op. Je moet gewoon buiten komen en concerten frequenteren. Als je dan geen al te dikke nek hebt en een beetje normaal doet: it goes a long way. Daar heb je geen manager voor nodig!

Je leest: Muziek is meer dan een strategisch plan: het internationale liveparcours van Amenra