Koormuziek in Vlaanderen: springlevende traditie

In 2020 ontvangt Vlaanderen de World Choir Games. Dat is op zich al een statement. Maar hoe zit het met het koorleven in Vlaanderen zelf? We nemen u mee voor zowel een kleine historische schets als een update. Een who-is-who van koorminnende componisten in Vlaanderen. Van onmisbaar tot heet van de naald. Van eeuwig dankbaar tot veelbelovend.

Sinds mensenheugenis – en allicht ook eerder – hebben mensen gezongen. Men zou erbij gaan denken dat zingen een natuurlijke status is. Zangers weten beter.

Het valt te vermoeden dat dit spanningsveld mee aan de basis ligt van de aparte positie die het koor binnen het muziekleven inneemt. Dat is niet anders in Vlaanderen – het Belgische landsdeel waarvan we hier het koorleven beschouwen.

Of het koorleven in Vlaanderen ‘typisch’ is, valt niet te weten zonder diepgravende studie van andere zingende regio’s. Te vermoeden valt het wél, te oordelen naar zowel de historiek van deze streek als de indrukwekkende lijst van koren en koorcomponisten waarop we ter voorbereiding van deze tekst botsten. Hierbij past overigens een disclaimer: deze tekst kan en wil niet exhaustief zijn. Hij heeft geen andere bedoeling dan te illustreren hoe lonend het kan zijn, zich in het Vlaamse koorrepertoire te verdiepen – ongeacht de stijl of muzikale tongval die men zoekt.

Is de menselijke neiging om te zingen universeel, toch is het geen platitude om de Vlamingen een zingend volk te noemen. Vaak is bij deze bewering naar de roemrijke school van Franco-Flamands verwezen, de zogeheten Vlaamse Polyfonisten van voor 1400 tot na 1600, die ruim twee eeuwen lang de westerse kunstmuziek nagenoeg volledig vormgaven en beheersten.

Is Vlaanderen een volk van zangers, dan toch zeker een volk van samenzangers. Het is opvallend hoe weinig grote zangsolisten Vlaanderen als nochtans historische zangregio heeft voortgebracht. En hoewel België ontstond nadat een opera de revolutionaire vlam in de pan deed slaan, zijn er geen Vlaamse opera’s van historische betekenis. Eén uitzondering wellicht: Aquarius van Karel Goeyvaerts, over wie zo dadelijk meer.

Na 1600 moest Vlaanderen de muzikale en vocale voortrekkersrol aan Italianen en Duitsers laten. Hoe dan ook eiste haast overal de instrumentale muziek van toen af een steeds groter deel van de muzikale koek op.

Een opvallende remonte van de Vlaamse muziek, ook van de vocale, kwam er na de Tweede Wereldoorlog. Met bijvoorbeeld Flagey (het prachtige omroepgebouw) in Brussel en het Instituut voor Psychoakoestiek en Elektronische Muziek (IPEM) in Gent was Vlaanderen een broei- en bloeihaard van het toenmalige modernisme en de elektronische muziek. Historisch terugkijkend valt op hoe, ondanks het samengaan van de opgang van de klassieke avant-garde en de even snelle ontkerstening, in Vlaanderen twee klassieke krachtlijnen de vocale muziek bleven kenmerken. Eén: de religieuze thematiek bleef een meer dan significante rol spelen en doet dat vandaag nog altijd, zowel wat het repertoire als wat de uitvoerders betreft. In het repertoire bestaat nog steeds een aanzienlijke gevoeligheid voor liturgische en anderszins christelijke thema’s, en heel wat koren en organisatoren van koorconcerten vinden zo niet hun dagelijkse werking, dan toch hun geschiedenis in een link met parochies, kathedralen of andere kerkelijke entiteiten. Twee: ook na meer dan drie eeuwen in de luwte, bleek de voornaamste reflex en allicht de sterkste kant van de Vlaamse compositiekunst intact gebleven: de zin voor structuur, deugdelijke vorm en savoir faire, zeg maar de ambachtelijke, objectieve kant van artistieke kwaliteit.

Historisch is Vlaanderen sterk verzuild; in alle domeinen van het maatschappelijke leven – en a fortiori in de koorwereld – hebben in de 20ste eeuw de linkse, socialistische strekking, de conservatieve, katholieke strekking en, een beetje ongemakkelijk daartussenin, de liberale strekking hun eigen organisaties, instituten en invloedssferen opgebouwd. Uiteraard zijn deze lijnen vandaag niet meer zo scherp, maar ze zijn soms nog naspeurbaar.

Grofweg zou je kunnen stellen dat er in Vlaanderen de Gentse, de Leuvense, de Antwerpse en de Brusselse invloedssfeer is. In Gent – met zijn Conservatorium (vandaag Hogeschool Gent), Rijksuniversiteit (vandaag Universiteit Gent) en IPEM stond een linkse vrijdenkersmentaliteit voorop, en kreeg hevige nieuwlichterij makkelijker een kans dan elders. Er werd veel muziek voor koor gemaakt, maar eerder vanuit de muziek zelf dan vanuit het koor gedacht.

In Leuven met zijn historisch fel katholieke Lemmensinstituut (vandaag Luca School of Arts,) en universiteit, vinden we het hart van de Vlaamse koorwereld. Koorzang is er nog verplicht voor alle muziekstudenten, het deugdelijk kapelmeesterschap staat er hoog in het vaandel. Koorcomponisten zijn er vaak organisten, dus feitelijke kerkgangers.

Het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen (vandaag AP School of Arts) ), gesticht door Peter Benoit (1834-1901), was aanvankelijk vooral Vlaams – een nationalistisch aspect dat vandaag volledig verdwenen is. De zuilen speelden er minder een rol, en de stijlen die we er doorheen de jaren aantreffen zijn dan ook zeer divers.

Het Koninklijk Conservatorium van Brussel (vandaag Erasmushogeschool School of Arts) is historisch sterk verbonden met de Parijse conservatoriumstijl. Harmonie, fuga en contrapunt, de oude disciplines, werden er het langst als onontbeerlijk beschouwd. Een andere Brusselse pool is het iconische Flagey-radiogebouw, zoals gezegd in de jaren ‘50 een wereldcentrum van (elektronische) pioniersmentaliteit in de muziek. Dat verklaart mogelijk de indruk van een as Gent-Brussel die men soms ontwaart in componerend Vlaanderen.

Koren in Vlaanderen

Deze tekst wil vooral over componisten gaan, maar voor een goed begrip van het Vlaamse koorleven moeten we het hier ook over de koren hebben. Behalve het koor van Opera Ballet Vlaanderen, dat met het zingen van koormuziek maar nauwelijks iets te maken heeft (het is immers zijn job en zijn missie niet), zijn er in Vlaanderen slechts twee werkelijk professionele koren: het wereldberoemde Collegium Vocale van Philippe Herreweghe (dat ondanks een onmiskenbare uitbreiding van zijn repertoire doorheen de jaren toch nog steeds vooral de oude muziek dient, en maar af en toe een Vlaams werk brengt of creëert) en het Vlaams Radio Koor (VRK, het vroegere koor van de openbare omroep , dat die rol iets sterker waarneemt, maar ook niet in de mate waarvoor het ooit, lang geleden, allicht bedoeld was.)

Verder zijn er enkele projectkoren, die draaien op de energie van een bevlogen, steevast zeer goed opgeleide dirigent en enkele medestanders. Zij brengen ad hoc-programma’s, waarvoor ze een beroep doen op een mix van doorgewinterde amateurs én professioneel gevormde zangers die bereid zijn te zingen voor een habbekrats – om den brode geven ze meestal les in muziekacademies (die worden in Vlaanderen door het Ministerie van Onderwijs ingericht). Doorgaans zijn componisten blij als ze hun werken door een koor van dit type kunnen laten uitvoeren.

Tenslotte zijn er onafzienbaar veel amateurkoren in Vlaanderen, ook vaak geleid door goed opgeleide, professionele dirigenten, die wekelijks repeteren in hun pied-à-terre (een kerk of een plaatselijke zaal) om naar hun spreekwoordelijk jaarlijks concert toe te werken. Achter zo’n koor schuilt vaak een vzw en altijd een ploeg vrijwilligers, voor wie het koor niet alleen een instrument, maar ook een sociale kring is. De concerten worden bezocht door sympathisanten. Een kleine subsidie van de provincie was tot voor kort mogelijk, op basis van een mild klassement – de gevolgen van het verdwijnen daarvan moeten nog blijken. Een aantal van deze amateurkoren bereiken overigens een degelijk artistiek niveau, zonder uiteraard aan de normen te kunnen voldoen die voor instrumentale bezettingen meestal gelden.

Deze situatie staat in schril contrast met de overvloed en de kwaliteit van het beschikbare muziekmateriaal. Koor en Stem is een door de overheid betoelaagde instantie die documenteert en faciliteert ten behoeve van de Vlaamse amateurkoren, maar gaat principieel niet over de professionele koorwereld. Die laatste is in Vlaanderen dan ook in toenemende mate virtueel, zeker nu recent Cappella di Voce van Kurt Bikkembergs en Aquarius van Marc De Smet de facto zijn opgehouden te bestaan.

Uiteraard heeft deze situatie ook haar invloed op wat gecomponeerd wordt: koorcomponisten zijn in de regel zeer pragmatisch, en hoeden zich vandaag voor technisch al te uitdagende partituren. In zekere mate betekent dit gezond weerwerk voor de oude modernistische school die te vaak leek te denken dat ‘ingewikkeld’ een noodzakelijke voorwaarde voor ‘degelijk’ was. Aan de andere kant is duidelijk dat het niet meteen veel artistieke vrijheid oplevert, en dat op dit punt over verbetering moet nagedacht worden.

Componisten

We laten hier even componist Lucien Posman aan het woord, omdat zijn karakterschets van ‘de’ Vlaamse componist van een grote wijsheid en niet voor verbetering vatbaar is. Tenminste, als u hem leest met Posmans hoge, grootmoedig spottende lach voor ogen.

“Om het karakter te peilen van de verschillende stijlen in de Vlaamse muziek moeten we rekening houden met enkele wezenskenmerken van de gemiddelde Vlaming of Belg. Zoals de Britse historica Patricia Carson raak opmerkte: ‘Vlamingen haten de centrale regering en de hoofdstad Brussel, ze zijn ongedisciplineerd, tegendraads en proberen regels te omzeilen; belastingontduiking is hun nationale sport en ze passen zich aan alle omstandigheden goed aan.’ 

Dit ligt deels aan het feit dat historisch veel Vlaamse steden onderdak boden aan vluchtelingen, en dat ze verzetshaarden waren tegen feodale heersers. Deze trekken weerspiegelen zich in de manier waarop Vlaamse componisten omgaan met de verschillende stijlen en trends in de muziek. Vlaamse componisten zijn erg individualistisch en weigeren aan stijlwetten te gehoorzamen; daardoor is het onmogelijk om hen ondubbelzinnig te categoriseren.

Vlaamse componisten onthullen zelden hun geheimen, ze versluieren specifieke aspecten van hun werk. Musicologen worden beschouwd als belastingcontroleurs.

Vlaamse componisten willen geen label, want dat vinden ze een bedreiging.

Vlaamse componisten zwaaien zichzelf geen lof toe en werken het liefst in de luwte. Met andere woorden: je moet ze opsporen.

Vlaamse componisten nemen hun tijd om vernieuwingen te evalueren, en houden ervan ze af te zwakken.

Daarom is het zeer moeilijk om een nauwkeurige muzikale kaart van Vlaanderen te tekenen. Voor elke stijl hebben we representatieve componisten, maar meestal combineren Vlaamse componisten aspecten van verschillende stijlen. Dit noemen we Stijlcocktailisme, Metastijl of Superieur Eclecticisme. Maar Vlaamse componisten een etiket geven is heel gevaarlijk. Je loopt het risico voor de rest van je dagen gestalkt en gehaat te worden.”

Maar alle gekheid op een stokje. Omdat we het in deze bijdrage ook over vandaag willen hebben, beperken we ons qua aanloop tot de absolute mijlpalen – stuk voor stuk koorcomponisten die hun plaats in de internationale canon verdienen.

Allereerst past hier een eerbetoon aan twee sterk verschillende figuren van lang geleden. Om te beginnen de 19de-eeuwse priester Jules Van Nuffel (1883-1953), in Vlaamse koorkringen nog steeds met verering Monseigneur Van Nuffel genoemd en de vader van de zogeheten Mechelse School – men notere hierbij dat het Leuvense Lemmensinstituut van 1879 to 1968 in Mechelen gevestigd was. Een groot deel van het koorleven in Vlaanderen is maar moeilijk te begrijpen zonder kennis van zijn Psalmen en Te Deum: met opzet imposant (een meesterlijke soundtrack voor een soort moderne contrareformatie), zijn Van Nuffels werken utopisch voor kleine bezettingen.

Aan de andere kant hebben we Norbert Rosseau (1907-1975). Hij was een wonderkind op de viool en snoepbakker van beroep. Zoals Van Nuffel een soort stamvader van de katholieke koorlijn in Vlaanderen is, zo is Rosseau een basisfiguur van de Gentse connectie. Hij laat zich niet vangen in een stijl. Vergelijk de vier meesterwerken Missa in honorem Spiritus Sancti (1967, een soort verrijkt gregoriaans), de Mattheuspassie (1973, a cappella), de Messe des morts à Is (1959) en L’incoronazione di Maria (1969, de meest natuurlijke omgang met serialiteit ooit): grenzeloos. Jammer dat hij, zelfs in Vlaanderen, geen grotere faam geniet.

De Silent Generation (1929-1945)

Zoals volgens Pierre Boulez het modernisme in de westerse kunstmuziek een aanvang nam met Prélude A l’après-midi d’un faune van Debussy – dat wil zeggen in 1893, toen de term modernisme nog lang zijn betekenis niet had – zo grijpt de 21ste eeuw in de Vlaamse koormuziek in zekere zin aan bij de latere periode van Karel Goeyvaerts, (1929-1993), meer bepaald diens mild aleatorisch werk Mon doux pilote s’endort aussi (1976).

De jaren 1930 waren voor muziekminnend Vlaanderen bijzonder gezegend. Roland Coryn (1938), die nog steeds componeert, is zeker een van de meest markante figuren. Hij wordt vaak als een soort nostalgische romanticus gezien, maar dat is ver van de waarheid: enigszins trouw aan de traditie is zijn keuze voor een duidelijk herkenbaar tooncentrum. Verder spreekt uit zijn werk een grote gulheid, een feilloos begrip van zingbaarheid en een gesofisticeerde smaak voor poëzie. Niet in de laatste plaats het werk van Emily Dickinson werd door hem op muziek gezet, bijvoorbeeld in het sterke vijfluik A Letter to the World (1993).

Ook nog steeds alive and kicking, al componeert hij niet meer, is Raymond Schroyens (1933). Ondanks een carrière als klavecinist, leraar en producer bij de openbare omroep BRT – die laatste post hebben overigens heel wat Vlaamse componisten bekleed – schreef Schroyens een honderdtal werken, vaak voor koor. Zijn werk ademt zowel de invloed de oude muziek (transparantie, helder lijnenspel) als zijn bewondering voor de Nieuwe Duitse School (Distler, Pepping) en avontuurlijke dissonantenwerking. Hij zoekt essentie niet in virtuositeit, maar in bewuste beleving, zoals goed te horen in zijn Three Canticles (1965), Pentalpha (1983) en de grappige Bach-ode Beobachtung (1999).

1936 schonk ons vier markante koorcomponisten: Vic Nees, ook na zijn dood in 2013 een van de meest enorme figuren in zingend Vlaanderen, dirigent van wat nu het VRK heet, en als componist haast uitsluitend het koor toegedaan; Frans Geysen, tot vandaag een van de meest persoonlijke stemmen, en vooral bezig met een hypergevoelige versie van repetitieve muziek; Raoul C. De Smet, die zijn werk een instinctieve versmelting van stijl- en harmoniesystemen noemt; en Jean Lambrechts, lid van de Limburgse connectie die verderop nog regelmatig aan bod moet komen. Bij Lambrechts valt onder meer een exquise smaak voor tekst op. Van religieus tot profaan, van Racine tot Garcia Lorca. Tenslotte vermelden we nog Jacqueline Fontyn (1930), André Laporte (1931) en Claude Coppens (1936), illustere namen die evenwel vooral voor andere bezettingen hebben geschreven.

Zoals in elk maatschappelijk domein, dus ook het artistieke, is de schaarste van de jaren 1940 demografisch van aard. We vernoemen hier twee extreem verschillende, nog steeds actieve nestors : Boudewijn Buckinx (1945), onze über-postmodernist, notoir veelschrijver en begenadigd redenaar. Hij noemt zichzelf schertsend de laatste modernist. Kristiaan Van Ingelgem (1944) heeft een heel andere pedigree : hij kent als organist en beiaardier de katholieke traditie, als organist en improvisator hanteert hij een moderne modaliteit, en qua thematiek gaat hij niks uit de weg.

De Babyboomers (1946-1964)

Toen deze generatie tot wasdom kwam, van al vrij diep in de jaren zestig tot voorbij 1980, waren de haast religieus hooggespannen verwachtingen van het modernisme en de serialisten al lang weer opgeborgen. Het postmodernisme, dat het modernisme in vraag stelde, werd alweer zelf in vraag gesteld. Een ware caleidoscoop van schrijfstijlen was het gevolg : nieuwe tonaliteit en andere postmoderne uitingen, hardnekkige pogingen om de historische avant-garde te blijven huldigen, vrome retromuziek, schoorvoetende initiatieven om lichtere muziek mee in het koorrepertoire te brengen…

In dit gezelschap vinden we Lucien Posman (1952), leerling van Coryn en jarenlang prof aan het Gentse conservatorium. Zelf een uitstekende zanger, met een beleefde haat voor automatismen, bestrijkt hij een groot spectrum van moeilijkheidsgraden, zonder zijn eigen stem te verliezen. Van Ushururu – Wiegelied voor Eleasha (2015) tot het pas onlangs voltooide Songs of Innocence (voor sopraan, harp en koor, op tekst van zijn favoriete dichter William Blake): er klinkt altijd vocaal verstand en liefde voor het zingen – basisvoorwaarden voor het pos(t)maniërisme, de stroming waarvan hij zegt vooralsnog de enige representant te zijn.

Een andere leerling van Coryn is Rudi Tas, eveneens gerespecteerd en incontournable. Oorspronkelijk avant-gardistisch geïnspireerd, valt hij vandaag eerder als neoromanticus of neo-impressionist te catalogeren (Miserere voor cellosolo en koor, 1999).

In de Gentse invloedssfeer vinden we tenslotte nog drie zeer uiteenlopende temperamenten. Johan Duijck (1954) is pianist, maar heeft een groot deel van zijn uitvoerende carrière aan koordirectie gewijd: hij leidt het Gents Madrigaalkoor (een amateurkoor), was dirigent van het VRK en chorus master van Saint-Martin-in-the-Fields. Hij wendt zich in zijn muziek vaak tot gevestigde vormen (cantate Alma de la Musica) en het evenwicht dat hen kenmerkt, en heeft een voorliefde voor gestileerde tekstuitbeelding.

Percussionist Frank Nuyts (1957) vervelde dan weer van postserialist in de sfeer van het IPEM tot hardcore postmodernist uit de invloedssfeer van Buckinx, al behield hij een voor een postmodernist eerder atypische voorliefde voor virtuositeit en snelheid. Beluister in dit verband zeker zijn XXX Songs (2018).

Dominique Pauwels studeerde eerst in Gent en later aan het Berklee Institute. Hij is een interdisciplinaire doener, en een van de weinigen in Vlaanderen die van louter componeren kan leven. Hij maakte veel tunes voor radio en tv en is de laatste 15 jaar intenser bezig met vocale muziek. In koorverband onthouden we zeker zijn Judaspassie (2009) en de muziek voor Autopsie van een gebroken hart (2010).

In de invloedssfeer van het Lemmensinstituut kent deze generatie koorcomponisten één kolossale figuur, en dat is Kurt Bikkembergs (1963): een leerling van Van Hove, maar scholing is in zijn geval niet erg relevant. Hij is zelfverklaard neoconservatief, maar vooral een componist die qua koorinstinct zijn gelijke niet kent. Jules Van Nuffel waart rond in de natuurlijke dynamica en het soms extatische karakter van zijn muziek. Zijn schriftuur is zoals die van Nees modern en tijdloos tegelijk, en zoals bij Posman valt de intelligente omgang met vocaliteit en zingbaarheid op – al is Bikkembergs meer van de traag schuivende harmonie, en Posman meer van het lijnenspel. Het is niet mogelijk een keuze te maken uit het oeuvre van Bikkembergs; voor wie nog met hem moet kennismaken, zijn Im Nebel (1987) en De Profundis (2002) wellicht mooie startpunten.

Gerenommeerd is ook Piet Swerts (1960), net als Bikkembergs prof aan het Lemmensinstituut. Swerts is een pragmatische polystilist die veel van Lutoslawski leerde. Hij werkt alleen in opdracht, en sinds zijn opera Les Liaisons Dangéreuses (1999) werden hem al heel wat grote werken gevraagd. Recent onthouden we vooral War (2014) en de Symphony of Trees (2017).

Ook Ludo Claesen (1956) en Paul Steegmans (1957) zijn twee uitstekende vaklui uit de Lemmens-traditie. Claesen, van opleiding percussionist, vaak bekroonde dirigent en prof, heeft een voorliefde voor tekst en ritmiek. Steegmans, die vaak met hem samenwerkte, is vooral pianoleraar en begeleider, en eerder neoromanticus dan technicus. Beide heren hebben een vrij nauwe band met liturgische teksten – zie bijvoorbeeld Steegmans’ zettingen van Psalmen 8 en 84. Van Claesen vermelden we hier nochtans profaan werk: Quam pulchra es en The Great longing.

In Antwerpen doceert dezer dagen Wim Henderickx (1962), een van Vlaanderens meest succesvolle componisten. Krachtlijnen in zijn werk zijn percussie, interculturaliteit en electronics. Henderickx is een goede orkestrator; op enkele werken na (Libera me en De profundis uit 1992, Crucifixus uit 2003) is zijn interesse in koormuziek vrij recent. We noteren hier nog Visioni ed estasi (2015) en Missa Brevis (2017).

Johan Sluys (1964) is pianist, en bleef een ongewoon lang stuk van zijn loopbaan verder studeren in uiteenlopende disciplines, waaronder koordirectie. Grote interesse in tekst en een geavanceerde, verfijnde smaak qua vorm- en harmonische structuur verwijzen respectievelijk naar zijn eerste opleiding als classicus, en naar leermeesters Kristin De Smedt en Claude Ledoux – die hem met het spectralisme vertrouwd maakte. Enkele blikvangers in het oeuvre van Sluys voor koor: Requiem for a child soldier (2001), Odi et Amo (2008), en Nachtelijke optocht (2015), op tekst van Paul Van Ostaijen.

Twee grote figuren kunnen we hier niet onvermeld laten, al hebben ze ondanks enkele substantiële koorwerken geen typisch koorprofiel: organist en polystilist Jan Van Landeghem (1954), leerling van Cabus en Goeyvaerts en prof in Brussel (Gezelletriptiek (1998)); en Luc Van Hove (1957), die zoals zijn leraar Kersters lang in Antwerpen lesgaf. Hij is een speelse, hoewel ernstige constructivist die bij wijze van spreken ‘toevallige’ tonaliteit niet schuwt – zijn bewondering voor Ligeti is daar niet vreemd aan. We vermelden zijn Four sacred Songs (2003) en Psalm 22 (2004).

Laten Vlaamse componisten zich hoe dan ook zelden in een stijl of ander vakje vangen, besluiten we deze generatie met vier extreem persoonlijke artiesten. Irma Bilbao is de nom de plume van de steengoede zangeres en avant-gardevocaliste Françoise Van Hecke (1957). Haar compositorische benadering is visceraal en eclectisch, vaak voor experimentele bezettingen, maar altijd vanuit een diep begrip van vocaliteit. We vermelden Kritsa uit 2008.

Alain De Ley (1961) schrijft in een heel melodieus, vriendelijk, ‘nabij’ idioom, en schuwt uitstapjes naar de popmuziek niet. We noteren Missa pro Vivis (2013), Dies irae – Lux aeterna (2009) en een 12-stemmig Recordare (2005).

De werken van organist en zanger Willem Ceuleers (1962) lijken soms regelrecht verdwaald in deze tijd: hij componeert in de toontaal van de vervlogen eeuwen die hem het liefste zijn.

Helemaal aan de andere kant van het originaliteitsspectrum: Walter Hus (1959), een hyperindividuele, interdisciplinair denkende pianist, maximalist, non-conformist en Denkende Speelvogel. Beluister zijn Devouring Muses uit 1997, u begrijpt meteen wat dat ongeveer betekent.

Generation X (1965-1980)

Is de soundtrack bij Generation X officieel de late punk, de grunge en de hiphop, is daar in het Vlaamse koorland, evenmin als in andere koorlanden iets van te merken. Variatie genoeg, nochtans.

Rond het Leuvense Lemmensinstituut alleen al vinden we in deze generatie heel uiteenlopende temperamenten. Jeroen D’hoe (1968) was eerst musicoloog – en vindt in verband daarmee historisch, esthetisch en wetenschappelijk werk even richtinggevend voor het componeren als het creatieve. Hij studeerde bij Swerts en Corigliano, neigt sterk naar de Amerikaanse scholen en heeft geen typisch koorprofiel. Toch moeten we hier zeker zijn Visions voor koor en strijkkwartet (2002) vermelden, en misschien het charmante Callisto’s lullaby uit 2015.

Erika Budai (1966) studeerde bij Claesen, Swerts en Bikkembergs, en is dan weer vooral het koor toegedaan. Helderheid, lyriek en ritmische stuwing zijn haar codewoorden. Haar scope is behoorlijk breed: van poparrangementen over het bekende The chocolate factory (1991) tot de recentere werken Hodie Christus natus (2010) en This little rose (2015) op tekst van Dickinson, geschreven als plichtwerk voor de hoog aangeschreven wedstrijd van het Europees Muziekfestival voor de Jeugd in Neerpelt.

Martin Slootmaekers (1968) studeerde eveneens bij Swerts en is ook koordirigent. Hij componeert vooral voor koor, in zowat de helft van de gevallen overigens jeugd- en pedagogisch werk. Zijn andere stukken zijn technisch en qua tonaliteit vaak geavanceerder: beluister zijn Rembrandt triptiek (1999) of 5 Passiemotetten (1996).

Sebastiaan Van Steenberge (1974) is organist en leerling van Van Hove. Hij is kapelmeester van de Antwerpse Kathedraal en schrijft alleen in opdracht. Zijn stijl is tonaal en pragmatisch – hij begrijpt goed de grenzen en de sterkten van een gemiddeld koor. Recent gooide hij hoge ogen met de cantate Meester R (2018) voor het Rubensjaar in Antwerpen.

Ook uit de Leuvense connectie, maar van een heel andere planeet, is Yvan Vander Sanden (1972), leerling van de extreme vooruitgangsdenker Godfried-Willem Raes en de al even extreme conservatieve vrijdenker Bikkembergs. Vander Sanden is computerspecialist en een onverbeterlijke experimentalist, maar ook een koorzanger; het pure koorwerk is hij weliswaar al even voorbij, maar we vermelden hier toch Analysis of concept (2008) en For Chester Greenwood (2011).

Bert Van Herck (1971) is in de hier gekozen collectie X zonder twijfel de meest moderne componist in de klassieke, midden 20ste-eeuwse zin. Hij is een denker, heeft een grote interesse voor de laatste muziektheoretische ontwikkelingen en zijn curriculum liegt daar niet om: na Van Hove volgden onder meer Brewaeys, Harvey, Grisay en Lachenmann als leermeesters. Hij is het tegendeel van een postmodernist en – misschien daarmee samenhangend – het tegendeel van een veelschrijver. Zijn Psalm (2010) voor zes stemmen en electronics, en Tenson voor 16 stemmen (2006) hebben een vrij hoge moeilijkheidsgraad

Binnen de actieradius van Gent vinden we een al even diverse koorminnende creativiteit. Filip Rathé (1966) is in de eerste plaats dirigent (onder meer van het ensemble Spectra) en heeft naar schatting de beste oren van Vlaanderen. Met mentoren zoals Herman Sabbe, Lucien Goethals en Claude Coppens mag het niet verbazen dat hij ook componeert én daarbij goed nadenkt. Niettemin is hij een onblusbare doener: ingenieus, progressief en inventief. We onthouden bijvoorbeeld Por qué la muerte es mentira (2005), maar er is bij hem veel meer te ontdekken.

Ook gitariste Petra Vermote (1968) studeerde in Gent. Ze werd gevormd door Nuyts, Goethals, Coryn en Van Hove… Onnodig te zeggen dat met zo’n breed gezichtsveld haar stijl danig varieert. Ze schreef behoorlijk wat voor koor. Twee van haar meer recente werken: Fusée (2014) op tekst van Apollinaire en het ambitieus opgezette Scents of fragrance (2016) voor twee koren, percussie en cello, op teksten van Brontë, Wordsworth en Blake.

Annelies Van Parys (1975) en Joachim Brackx (1975) werden beiden eerst door Raes gevormd, maar hun creatief werk verschilt substantieel. Brackx is naast componist in de eerste plaats koorzanger. Je kan hem een pragmatische estheet noemen: economie van de middelen is belangrijk, en what you hear is what you get: onhoorbare structuurelementen zijn voor hem zinloos (Whispers (2008)). Van Parys, die sterk de invloed van spectralist Luc Brewaeys onderging, kan dat uiteraard alleen maar anders zien (Lux (2002), Ruhe (2007) en Frammenti (2012)).

Violist Nicolas De Cock (1979) is als componist leerling van Dirk Brossé. Hij is een esthetische pragmaticus, schreef heel wat film- en harmoniemuziek en is koordirigent. Onlangs nog maakte hij indruk met In Flanders Fields (2017), op de beroemde tekst van John McCrae.

De bijdrage van Brussel, tenslotte. Natalie Goossens (1976) is klarinettiste, zangeres, componiste en dirigente. Haar voornaamste uitgangspunt bij het schrijven is stilte, van waaruit ze een introverte, sobere klankwereld opbouwt – enigszins in overeenstemming met haar bescheiden temperament. Ze staat nochtans dicht bij de praktijk van het muziekleven en dat toont zich in haar heldere partituren. Haar recentste werken, op klassieke teksten, zijn O quam pulchra es en O sacrum convivium (2016).

Maarten Van Ingelgem (1976) is pianist, en als componist leerling van Wim Henderickx. Deze zoon van Kristiaan Van Ingelgem is zeker een van de meest markante vertegenwoordigers van zijn generatie. Met het amateurkoor De 2de Adem, overigens gesticht door een grote figuur uit de Vlaamse koorwereld, dirigent Marc-Michael De Smet, verzorgt Van Ingelgem vrij veel premières. Als componist heeft hij weinig premissen: enerzijds kent hij het DNA van muziek erg goed, anderzijds laat hij veel ideeën voortkomen uit de gekozen teksten, die zijn werk niet alleen semantiek leveren, maar echt doordesemen. Ideeënrijkdom en expressieve kracht zijn dan ook opvallende kwaliteiten van Van Ingelgems werk. We moeten van zijn al talrijke vocale werken zeker Onvoltooid Landschap (2014) vermelden, voor maar liefst vier koren, slagwerk, saxofoonkwartet en verteller.

De Millennials – Generation Y

Met de generatie van de Millennials komen we in het tijdvak waarin van een typisch Vlaamse koormuziek in principe geen sprake meer kan zijn. Hun karakteristiek bij uitstek is immers internationaliteit, communicatievaardigheid en uitwisseling van ideeën. Scholen verdwijnen, stijlen geraken totaal vermengd – een matrix waarin opnieuw de verbeelding oppermachtig zou moeten worden, eerder dan school of artistieke afstammingslijn. Toch?

Een blik in vogelvlucht op wat er in koorminnend Vlaanderen gaande is bij de youngsters.

Met Frederik Neyrinck (1985) treffen we meteen een van de meest succesvolle en productieve Vlaamse componisten van zijn generatie. Via zijn leraar Jan Van Landeghem kwam hij in contact met de muziek van Goeyvaerts en ontleende er zijn concept van evolutieve repetitiviteit aan. Neyrinck heeft geen typisch koorprofiel, maar bijvoorbeeld zijn Il Pleut (2008) voor koor en Quasi-Palindrom II voor 12 stemmen (2013) verraden een fijn zintuig voor vocaliteit.

Noor (voorheen Gwendolyn) Sommereyns (1982) werd eerst door Henderickx en later aan het Lemmensinstituut gevormd door Bikkembergs, Van Hove en Van der Roost. Ze was al op heel jonge leeftijd aan het componeren, in een lyrische, vloeiende, sprekende stijl met tonale onderbouw, maar besliste in 2009 haar compositiebezigheden te onderbreken (Poor corydon (2005), Three Japanese Songs (2008)).

Hans Helsen (1989) studeerde bij Jeroen D’hoe, is zelf zanger en heeft een zeer expliciet koorprofiel. We onthouden voorlopig zijn Missa Brevis (2014) waarmee hij de European Award for Choral Composers won.

Jef Callebaut (1994) is slagwerker van opleiding, net zoals Wim Henderickx, bij wie hij sinds 2013 compositieles volgt. Hij schreef al voor dans, theater en film. (De Bijen, 2017, op tekst van Steiner)

Koben Sprengers (1993) is taalkundige en jazz-contrabassist. De koorpraktijk kreeg hij met de paplepel mee; zijn vader is koordirigent. Als koorcomponist is hij beginnende. Vreemd fruit (2017) is een bewerking van Strange Fruit, de standard geworden aanklacht van Billie Holiday; Letters from the other side (2017) werd geschreven als contrapunt bij Karl Jenkins’ beroemde Mass for Peace, naar aanleiding van 100 jaar Wapenstilstand.

Lente Verelst studeerde bij Henderickx en Van Hove, en momenteel composition for screen aan het Royal College in Londen. The Appletree (2017) vertelt het verhaal van Sneeuwwitje vanuit het perspectief van… de appel.

Ook Liesbeth Decrock (1990) studeerde bij Henderickx en Van Hove. Haar titels getuigen vooralsnog van een aperte zin voor originaliteit en wijde belangstelling (Fruitsla voor het koor (2018) en We would have been safe (2017) op tekst van Jonathan Safran Foer).

Het is wachten op Generation Z, maar in tussentijd ontbreekt het ons niet aan luistermateriaal.

Je leest: Koormuziek in Vlaanderen: springlevende traditie