Aangespoelde Brusselaars en superhelden
Chris Keulemans over zijn eerste dag op zoek naar de territoria van nieuwstedelijke creatie in Brussel.
‘In Brussel wordt geen perfectie verwacht,’ zegt Geert van Istendael in de Bruzz, die ik lees bij een dubbele espresso, terwijl het ochtendlicht op Molenbeek valt. Dit is mijn eerste dag op zoek naar de territoria van nieuwstedelijke creatie, zoals Sofie Joye van het Kunstenpunt ze noemt. Van Istendaels Arm Brussel las ik lang geleden: een boek over een stad die eindeloos ver weg leek te liggen van Amsterdam. Nu kom ik er wonen voor een maand. Nieuwstedelijke creatie is, denk ik, ook waar Van Istendael het over heeft. ‘In Brussel spreken elke dag mensen zonder opleiding vier of vijf talen, met de middelen die ze hebben, waarbij handen en voeten een grote rol spelen. Er moet gepraat worden, want die vuilnisbak moet weg of die kraan lekt. Wat ik nu zeg, is een kleine ode aan de aangespoelde Brusselaar. Bon, we moeten ervoor zorgen dat die er echt bijhoort, en dat is nog een groot probleem, dat geef ik toe.’
Vorig jaar was ik hier ook even, op 27 maart, vijf dagen na de aanslagen. Door de gangen van station Brussel Centraal schalde, ik verzin het niet, The Final Countdown. Onderweg naar mijn afspraak in Molenbeek kwam ik zeker 50 zwaarbewapende militairen tegen. Ik heb de hardnekkige gewoonte om op zoek te gaan naar nieuwe kunst in steden die net een ramp hebben overleefd. Sarajevo na de oorlog, New Orleans na Katrina, Beirut na de Israëlische bombardementen, Rojava na de bevrijding van Kobani. Omdat ik geloof dat kunstenaars de stad opnieuw kunnen uitvinden. Ook in een stad die niet is verwoest, die geen perfectie verwacht, maar wel permanent op zoek lijkt naar lumineuze denksprongen en dwarsverbanden — voordat er echt grote gaten vallen.
Geen toeval dan, dat het op de binnenplaats van GC de Kriekelaar over superhelden gaat. De beatboxers, dansers, filmmakers en rappers van Transfo Collect verzamelen hier elke tweede zondagmiddag, onder de hoge bomen in dit ommuurde paradijs van Schaarbeek. Volgend seizoen zijn ze van plan te transformeren tot Superheroes in Real Life. Ze willen de straat op, in kostuum, als redders van de realiteit.
De vorige keer lazen ze met begeleiders Geert Opsomer en Aurélie di Marino het boek van filosoof Franco Berardi, Heroes: Mass Murder and Suicide. Ze hadden het over James Holmes, de jongen die zichzelf The Joker noemde, compleet met oranje haar en een maniakale grijns, toen hij vijf jaar geleden 12 mensen doodschoot in een bioscoop in Aurora, Colorado, tijdens de nachtelijke vertoning van The Dark Knight Rising. Net als veel highschool-killers en zelfmoordterroristen zag hij zichzelf als redder van een verziekte samenleving.
Kan het andersom? Kan een superheld vraagtekens afvuren in plaats van kogels, kan hij u vragen waar de pijn zit, kan hij laten zien dat zijn kostuum niets anders maskeert dan zijn eigen kwetsbaarheid? Dat gaan de performers van Transfo Collect na de zomer onderzoeken. Theater dat de straat opgaat om de twijfels van de stad aan het licht te brengen. Aurélie ziet het voor zich. Dat Batman, The Hulk en Wonder Woman zich op de Brabantstraat en het Liedtsplein aan wildvreemden voorstellen: ‘Goedemorgen. Wij zijn superhelden. Wat kunnen wij voor u doen?’
Ik kijk de tafel rond. Op rode plastic stoelen zitten Abdullay, Giovanni, Bilal en de anderen in diepe concentratie onderuitgezakt in de middagzon. Zijn dit de aangespoelde Brusselaars waar Van Istendael het over had? Die laatste zin van hem, begrijp ik nu, camoufleert nogal wat vragen die je eerst moet stellen als je wil spreken over nieuwstedelijke creatie. ‘We moeten ervoor zorgen dat die er echt bijhoort,’ zei hij, ‘en dat is nog een groot probleem, dat geef ik toe.’ Wie is die we? Welk mandaat heeft die we om ergens voor te zorgen? Waar precies zou die aangespoelde Brusselaar bij moeten horen? Voor wie is dat een probleem? En wie definieert eigenlijk wat het probleem is? Wat bezorgt iemand het voorrecht om toe te geven dat hij ergens nog niet voor heeft gezorgd wat anderen helemaal niet van hem vragen? Brussel verwacht geen perfectie. Niet van haar wijze schrijvers. En niet van haar kwetsbare superhelden.
Een staat binnen de staat
De dag na het aftreden van Yvan Mayeur slenter ik over de gigantische markt van het Abattoir in Anderlecht. De burgemeester van Brussel ontving als voorzitter van daklozenorganisatie Samusocial royale zitpenningen voor vergaderingen die niet plaatsvonden. De Standaard liet vanochtend betrokkenen aan het woord. Ze zijn furieus. ‘De macht zit teveel geconcentreerd bij enkelen,’ zegt een PS-backbencher. ‘Het is een oligarchie die geen verantwoording aflegt.’ CD&V minister Bianca Debaets gaat nog een stap verder. ‘De stad is een staat binnen de staat.’ En die wordt bestuurd door de Franstalige socialisten van de PS. ‘Met hun abonnement op de macht,’ zegt Arnaud Verstraete (Brussels Parlementslid, Groen), ‘zijn ze zo losgekomen van de realiteit dat ze niet meer zien dat ze over de schreef gaan.’
Het goede nieuws: als de formele machthebbers hun eigen staat afroepen gaan anderen dat ook doen. Raakt de democratie in het ongerede, dan staan er altijd mensen op die haar opnieuw gaan uitvinden. Precies een jaar geleden werd hier, tussen de hoog opgestapelde tomaten, schoenen, watermeloenen en mobiele telefoons van het Abattoir, de eerste kolonie van de République très très démocratique du Gondwana uitgeroepen. Staande tussen de marktkramen stond ambassadeur Rock Bodo Bokabela de tv-camera’s te woord: ‘In Gondwana is het goed leven. Want in Gondwana is iedereen vrolijk. Problemen worden probleemloos opgelost.’ En dat alles dankzij president Mamane, die door het volk wordt aanbeden als de werkelijke uitvinder van de democratie — wat de Grieken ook mogen beweren. Zijn land is uitgeroepen tot het land waar de zon het vaakste schijnt: 412 dagen per jaar. Onlangs werd bekend dat 200% van de Gondwanezen gaan stemmen voor de herverkiezing van hun president. Dat zal per referendum gebeuren. Vandaag legde hij in zijn dagelijkse blog uit hoe zoiets werkt. ‘Het volk kan geen nee zeggen. Dat is het referendum. Als je ja stemt, is het ja. Als je nee stemt, is het nog steeds ja.’
In het dagelijks leven is ambassadeur Rock acteur in Congo. President Mamane is comédien in Frankrijk. Gondwana op het Abattoir was een theatrale samenwerking tussen studenten van het RITCS, jonge theatermakers van de Koekelbergse Alliantie van Knutselaars (K.A.K.) en Congolese acteurs. Een klassieke voorstelling was het niet. Bezoekers kregen Gondwanese paspoorten en munten. Vanaf hun komst waren ze burger van een heel erg democratische republiek.
‘We wilden een heterotopie binnen de heterotopie bouwen,’ zegt Aurélie di Marino nu, ‘een stad binnen de stad.’ We zitten in café Tabs aan de markt. Het spandoek boven de deur prijst Roemeense specialiteiten aan. Die bestaan zo te zien vooral uit koffie, bier en cola (maar als je het vriendelijk vraagt krijg je ook opeens een bord vol salade, brood en vlees.) Aurélie troffen we al aan als één van de begeleiders van Transfo Collect. Ze studeerde literatuur aan de KUL en de Sorbonne en theaterregie aan het RITCS. Momenteel maakt ze met 16 anderen deel uit van K.A.K, dat hier vlakbij een leegstaand pand heeft betrokken. Op de markt is ze in haar element. Haar norsige toon camoufleert nauwelijks de passie voor theater als oerdemocratie. In plat Vlaams citeert ze net zo makkelijk Deleuze en Guattari.
‘We repeteerden op het terrein, tussen de marktgangers. Zangeres Starlet oefende Congelese liederen met ons, in het Lingala. Mensen stonden open voor de verbeelding, het spel — dat opent de codes en wetten van zo’n plek. Het paspoort legitimeerde het oversteken van de grens tussen onbekenden. Het werd, om met Beuys te spreken, een sociale plastiek. We lieten zien hoe je de heersende logica kan doorbreken. Dat kan altijd, als je maar een alternatieve logica ontwikkelt.’ En dat werd de République très très démocratique du Gondwana.
In hun pand aan de Liverpoolstraat presenteert K.A.K. volgende week La Soirée Télé Partagée: uiteenlopend talent uit de buurt toont zijn kunsten in de grote etalageramen. Op het programma: Dada Speech, amateurrap van Mich, chansons van het kinderkoor, de keuken van Farbod. ‘Horizontaliteit is niet alleen ideologie,’ zegt Aurélie. ‘ Het is een levensstijl, een praktijk. Zo is het ontstaan en zo blijft het. We verdelen al het werk, maar zodra je iets te stevig in handen hebt moet je het weer loslaten. K.A.K. is een eerlijke fabriek: een structuur die nooit zo statisch mag worden dat hij het verlangen wegdrukt, want dan is alles verloren.’ Een structuur waarin je ja mag zeggen maar ook nee, een staat zonder grenzen, een democratie als een marktplein.
Brussel, 10 juni 2017
Wandelen met een danser
Hij draait aan zijn YHH-petje en plukt continu aan zijn San Francisco t-shirt als een breakdancer op het punt om in de cypher te stappen. Yassin Mrabtifi beweegt door de straten van Molenbeek alsof er een choreografie in de stoeptegels is gegraveerd. Bij hem hebben de huizen geen hoeken maar rondingen, elk plein is een podium, de poortjes van de metro ontwijkt hij — zonder kaartje — even soepel als een torero de stier.
De man die nu onder contract staat bij Ultima Vez leerde breakdance, popping en locking als dertienjarige in de Ravensteingalerij. ‘Een prachtige vloer hadden ze daar! Maar de politie joeg ons weg. Heel anders was de politie toen. Zo autoritair. Je kon niet met ze praten. Dat is sterk verbeterd. Agenten zijn jonger tegenwoordig. En makkelijker in de omgang.’
Daarom verhuisde zijn crew naar het Noordstation, waar de roltrappen van de metro bovengronds komen. ‘Waar de prostituées naar links gingen en de eurocraten naar rechts, daar dansten wij. Locking en popping voor de Brasserie North Express: die hoge ruiten zijn perfecte spiegels. En de cyphers op de marmeren vloer naast de uitgang.’ Het licht dat naar binnen valt vormt een volmaakte rechthoek, de stofjes dwarrelend in het uitzicht over de Bolivarlaan.
Hiphop, in zijn oorspronkelijke vorm, is een cultuur van regels en respect. De cypher, de kring van dansers waarin iedereen aan de beurt komt, is een democratie waar je instapt en weer uitstapt. In battles mag je een tegenstander verslaan maar niet vernederen. Elke generatie, en die beslaat een jaar of vijf, zes, geeft zijn kennis door aan de volgende. Each one teach one. Bij gebrek aan academies en podia groei je op in de publieke ruimte. Yassin wist niet eens dat Ultima Vez een paar prachtig ingerichte dansstudio’s had middenin zijn buurt, voordat een vriend hem toevallig meenam naar een auditie en Wim Vandekeybus hem er meteen uitpikte.
Hij geniet intens van de repetities en optredens, maar mist ook de energie van de jaren op straat, toen er geen geld was maar de wereld openlag. ‘Uitgenodigd worden met onze crew voor internationale battles vond ik fantastisch. Goedkope vluchten, airbnb, de universele taal die je deelde met de andere dansers, Asics die me sponsorde, het prijzengeld.’ De buitenwacht ziet een Marokkaanse jongen met een baardje die geluk heeft gehad. Maar Yassin was allang een wereldreiziger. De banden van Molenbeek met de buitenwereld zijn zoveel fijnvertakter dan je zou denken van een buurt die stelselmatig is kleingehouden.
We bezoeken het Maison des Cultures in de Mommaertsstraat. De foyers en lokalen van het mooie oude schoolgebouw staan open, maar er is niemand te bekennen. Bij GC De Vaartkapoen in de Schoolstraat zijn de deuren gesloten. ‘Na de aanslagen kregen ze geld om projecten met jongeren te doen. Ze grepen mij, dan hadden ze weer een arabier. Maar met de rest van het budget deden ze hun eigen dingen.’ Er is het afgelopen jaar veel veranderd in Molenbeek, zegt hij. ‘Na de aanslagen stelden we ons open. We lieten zien dat we gewone Brusselaars zijn. Maar de stad wees ons af. Nu is de sfeer nog slechter dan voorheen. Van mijn Marokkaanse vrienden en vrouwen met hijab hoor ik hoe moeilijk ze het hebben om een huis of een baan te vinden. Het racisme is explicieter geworden.’
Grimmige conclusies die hij niet grimmig vertelt. Yassin Mrabtifi is niet gebouwd op bitterheid. Wel vertraagt hij zijn pas als hij ons meeneemt over de lange, zonbespikkelde lanen van het Elizabethpark. Zijn lichaam absorbeert de twijfels en spanningen van de stad om hem heen en zoekt een vorm om die uit te drukken. ‘Ik werk nu aan mijn eerste solo, die in april 2018 wordt uitgebracht door Ultima Vez & KVS. Ik ga proberen de cliché’s te laten zien die stadsbewoners vertonen in de omgang met mensen die niet op ze lijken.’ Hij vertelt het op de plek waar hij al jaren het liefste komt om na te denken en nieuwe moves uit te proberen: de brede trappen voor de Basiliek van het Heilig Hart. De stilte van de kerk in zijn rug geeft hem rust. Voor de hoge toegangspoort ligt een perfect ronde marmeren vloer. De stad strekt zich uit in de diepte. Nergens anders in Brussel is het uitzicht over de hemel zo wijd.
Maar het is tijd om naar huis te gaan. Yassin woont met zijn ouders en zussen in een rustige straat, om de hoek bij het café waar de broers Abdeslam de aanslagen in Parijs beraamden. De zon gaat onder boven Molenbeek. Het is tijd voor de iftar.
Op het Gemeenteplein keert het leven terug na een lange, warme vastendag. Op de hoek naast het Vredegerecht staat de deur open naar een feestzaal waar opgedofte gezinnen al dinerend luisteren naar een fabuleuze zanger en accordeonist. Op de andere hoek is sinds 22 maart Brass’art geopend, het nieuwe Café Citoyen. De chef zit nog met zijn vrienden te eten aan een lange tafel voor de deur, maar ik krijg vast twee glazen rosé. Samen met Moustafa kijk ik uit over het plein dat rond middernacht klaarwakker is. Zwarte jongens lopen naar binnen voor de reggae van Mic Mo Lion & Colorblind, fietsende kinderen likken aan een ijsje, oudere mannen in djellaba gaan het café voorbij met een blik alsof ze nog niet precies weten wat ze ervan moeten vinden, een jonge moslima komt even bij ons zitten. Moustafa zelf doet niet aan de ramadan. Hij heeft weinig reden om in een god te geloven. Sinds een aanrijding vier jaar geleden kan de voormalige rechtenstudent niet meer lopen. Zijn handen zitten vastgekromd. Zijn smartphone bedient hij met een pink. Hij woont hiernaast en verdeelt zijn avonden tussen Brass’art en de Walvis, aan de overkant van het kanaal. We drinken onze rosé, praten over de protesten in de Rif, vragen ons af waarom de koning volhardt in zijn zwijgen en verzuchten dat het hier ondanks alles mooi is, aan het Gemeenteplein in Molenbeek.
11 juni 2017
Grensgebieden
‘Meer dan 40% van de inwoners van Brussel jonger dan 25 geldt als vreemdeling, en in sommige wijken is dat zelfs meer dan de helft. De herkomst van de overgrote meerderheid van deze groep ligt niet binnen de Europese Unie, maar in Turkije en in de landen van de Maghreb. De aanwezigheid van zoveel kleuren, nationaliteiten en identiteiten zou, zo mag je verwachten, de focus moeten zijn van een bloeiende interactie binnen de gemeenschap van de podiumkunsten, maar in dit opzicht blijven de theaters in Brussel een gescheiden wereld.’
Dit schreef Geert Opsomer in 1995. Ruim twintig jaar geleden. Ik zit niet wekelijks in Brusselse theaters, maar ik gok dat de meeste ervan nog altijd wachten op die bloeiende interactie. Opsomer noemde toen een paar gunstige uitzonderingen — Dito Dito, Beursschouwburg — en die zijn er tegenwoordig natuurlijk ook. Toch valt me telkens op, als ik voor Kunstenpunt gesprekken en symposia leid met het Vlaamse theaterveld, dat de zaal voor 98,5% wit is. (In Nederland is dit trouwens 94%. Ook wij zijn heel goed in wachten.)
Allee du Kaai is geen theater. Wat ze hier doen is geen kunst, zegt Pepijn Kennis, een van de initiatiefnemers van Toestand vzw. Toch hebben ze net de Ultima gewonnen: de Vlaamse cultuurprijs in de categorie Sociaal-Cultureel Volwassenwerk. En als je een dag rondloopt over dit uitgestrekte gebied langs de Materialenkaai met zijn oude loodsen, kasseien en grasvelden zie je de ene rijkgeschakeerde compositie na de andere.
Rond een groentekas waar het glazen dak van is verwijderd (net als de Roemeense familie die er was ingetrokken — ik stel me het korte moment van euforie voor toen ze deze plek hadden gevonden…) staan blikjes spuitverf in alle kleuren. Twee jongens leven zich uit op een golvende piece die uitrolt als de branding, over de hele zijwand van de Zinzinerie. (Daarbinnen staat, maar dat wist de Roemeense familie niet, een oude stadsbus die tot bioscoop is omgebouwd.)
Over het gras heupwiegt de reggae: dat is muziek van iedereen. Er worden biertjes verkocht, ook biologische, en de ter plekke gebakken pannenkoeken van een Marokkaanse vrouw. Tegen de gloednieuwe klimmuur klauteren kinderen en hipsters. Er zitten jonge gezinnen in het gras. Skaters nemen de hellingen van het park dat ze zelf gebouwd hebben. Meer dan 40% van de mensen hier is jonger dan 25 en zou twintig jaar geleden nog vreemdeling hebben geheten. In de grote hal staan er een paar te tafeltennissen en biljarten. Ze lopen al het andere volk hier niet in de weg; veel aandacht besteden ze er ook niet aan. Opvallend: meer dan 40% van de tafeltennissers heeft geen enkele aanleg voor het spel. In de keuken bereidt CollectActif de maaltijd voor. Ongedocumenteerde vluchtelingen en hun supporters hakken in op hoge bergen uien en groentes — overtollig op de markt, vanmiddag opgehaald. Even later staan we in de rij: soep, falafel, witlof, couscous, wortels. Prix libre, zelf je bord en bestek afwassen.
In een afgerokte hoek van de hal staan twee oude sofa’s op een podium. Een dwarsdoorsnede van de stad (senior, spraakgebrek, werkloze, activist met humor, activist zonder humor) neemt plaats. Honderd mensen luisteren en praten mee in een discussie over de kloof tussen arm en rijk. Die kloof is te groot, vindt iedereen, en daar moeten we iets aan doen. Op de kasseien aan het kanaal speelt daarna een blaasorkest in de ondergaande zon balkanmuziek. De jonge trompettiste in overall blinkt uit. De dwarsdoorsnede danst.
In de hal ernaast, Barlok, staat een uitgestrekte installatie van kabels, oude tv-toestellen, stoelen, naaimachines, stofzuigers en laptops. De installatie wordt onderhouden door een ongehaast rondtijgerend zestal jonge kunstenaars, sigaret tussen de lippen, en produceert een polyfonisch zoemen in een onvast, steeds verspringend ritme.
Allee du Kaai is een theater. De regie is collectief. Het tempo van de voorstelling ligt bedrieglijk laag. Veel van de verhaallijnen hebben hun begin en eind niet binnen de voorstelling en zelfs niet binnen dit theater. Dat onachterhaalbare maakt voor de bezoeker deel uit van de aantrekkingskracht. De schoonheid ligt ook in de rijkgeschakeerde en steeds verschuivende composities: visueel is de ruimte, die vanuit elke hoek bekeken panoramische dieptes biedt, geen moment hetzelfde. De spelers zijn vrijwel allemaal amateur. Dat doet niets af aan hun zeggingskracht. Die ontlenen ze onder meer aan het contrast met veel van de andere spelers, met wie ze wel de ruimte delen maar niet de verhaallijn. Allee du Kaai speelt een geraffineerd spel met het verwachtingspatroon van de bezoeker. Afscheid nemen en de poort uitlopen is moeilijk: potentieel kan hier elk moment iets ongelooflijks gebeuren.
Geert Opsomer is twintig jaar later niet gedesillusioneerd. Zijn ogen zijn vrolijk blauw. Hij is iemand die wandelend van het Abattoir naar K.A.K. zomaar twee nieuwe deelnemers aan de buurttelevisie werft. Hij doceert aan het RITCS en leest het liefst denkers die ook doen: Guattari, Fanon, Oury.
‘Wat jullie in kaart brengen tijdens jullie wandelingen door Brussel,’ zegt hij, ‘is een psycho-geografie.’ Niet zozeer de plekken, maar de verbindingen, de netwerken, de dynamiek. En dan van de sleutelspelers die we ontmoeten de kunst om zichzelf te vertalen van circuit naar circuit, van de ene omgeving naar de andere: de kunst die elke stadsbewoner vroeg of laat moet leren verstaan.
Vandaar dat hij met ons een fascinatie deelt voor de grensgebieden. Niet alleen de letterlijke, zoals het Gemeenteplein en de Allee du Kaai, die zo duidelijk de overgang markeren van de ene wijk naar de andere, maar ook de formele: het grensgebied tussen de instituties met hun reikwijdte en de gebieden daarbuiten — gebieden die we geen periferie willen noemen, omdat zij op hun beurt weer een eigen territorium beslaan, met eigen centra. Daar, in die grensgebieden, ontstaat de interactie waar Opsomer al twintig jaar aan werkt. De interactie tussen stadsbewoners die vreemdelingen zijn voor elkaar en zichzelf daarom steeds blijven vertalen. Matige tafeltennissers misschien, personages met meanderende verhaallijnen, maar altijd op weg om de scheidslijn over te steken.
Brussel, 12 juni 2017
Muziek in het museum, in het park, op straat
Bozar heeft lef. De strijd is bij voorbaat verloren, maar het Paleis voor Schone Kunsten deinst er niet voor terug. Hiphop bereikte Brussel veertig jaar geleden. En dus mag de kunstvorm die op straat begon het museum in. Bozar zegt een zomer lang Yo!Naast de deur staat een skatebaan, binnen is het even zoeken tussen de bedaagde bezoekers van klassieke concerten, maar dan sta je voor de expositie van vier decennia hiphop in Brussel.
Curatoren Adrien Grimmeau en Benoît Quittelier waren overal bij en hebben alles verzameld. Wat kunnen zij eraan doen dat hun onschatbare collectie foto’s, videoclips, hoodies, albumhoezen en tags niet dreunt in een omgeving die nu eenmaal niet dreunen kan? Helemaal niets. Ik liep er gefascineerd doorheen. Van museale allure zijn de wonderschoon uitvergrote films van dansers op het Noordstation, van twee synchroontaggers in een nachtelijke catacombe, van wereldrecordhouder headspin Youssef El Toufali geinterviewd in een statig pand als dit hier. Al het andere, zelfs de foto van een jonge Stromae in de kleine opnamestudio van de Pianofabriek waar ik gisteren zelf nog stond, oogt nietig in de gewijde stilte van het museum. Want het is stil hier. De enkele bezoekers, onder wie twee jonge meisjes die de cabine opzoeken met de clips van hun oude favorieten, fluisteren onder elkaar of zwijgen helemaal. Ik raak opgewonden van deze schatkist vol Brussels bravoure, vol zelfbewuste tegencultuur uit een tijd dat dit een nog veel hardere, armere, gewelddadiger stad was — maar ik val ook stil bij de evidente kloof tussen de rauwe energie van deze tegencultuur en de hoffelijke poging haar te incorporeren. Yo! Valt dat te fluisteren? Bozar doet het.
Afgelopen zondag bezocht ik festival Plazey in het Elizabethpark te Koekelberg. Omdat ik de statige allee onder de bomen van het park waar we eerder met breakdancer Yassin Mrabtifi doorheen liepen ook eens vol mensen wilde zien. En omdat ik zin had in muziek. Gewoon, muziek. Geen gesprekken over nieuwstedelijke creatie en de reflectie op schuivende criteria, nee, muziek.
Plazey was ontwapenend. Het was een zachte zondagavond. Bij het ene kraampje kocht je een mojito, bij het andere leerde je iets over Voem Brussel en de emancipatie van moslims. Het was de dag van het suikerfeest. Daarom spon een blonde fee royale suikerspinnen voor de islamitische kinderen. Dit is een festival waar liefhebbers van muziek uit alle windstreken zich rozig drinken en waar meisjes zonder hoofddoek voor het podium staan te dansen terwijl hun moeder in hijab glimlachend toekijkt. Het is ook een festival waarop je voelt hoeveel moeite iedereen moet doen om te laten zien dat zij zich niets gelegen laat liggen aan de culturele slagbomen die de samenleving voor hun ogen neerlaat. De mensen glimlachen er nadrukkelijker dan noodzakelijk. Ze klappen harder voor muziek die ze niet echt begrijpen. Ze zijn al bij voorbaat blij om in dit diverse gezelschap te verkeren en stralen dat ook uit.
Aboubakr ‘Bakr’ Bensaihi krijgt de kloof niet overbrugd. De hoofdrolspeler in Black, de spraakmakende film over jeugdbendes in Matonge en Molenbeek, ziet al binnen twee minuten dat dit publiek niet uit zijn stoelen gaat komen. Maar de jonge rapper laat zich niet ontmoedigen, bij zijn hit Elle a gaan wat handen de lucht in — en verder laat hij de mensen in vrede, terwijl hij de show laat stelen door twee jongetjes van een jaar of acht die bij hem op het podium zijn geklommen.
Ago! Benin Brass had het druk. De race tegen de klok van het ene optreden naar het andere heeft het nieuwe ensemble van blazers en percussionisten uit Cotonou, de grootste stad van Benin, en Brussel net niet gewonnen. Als ze arriveren is het podium niet meer vrij, en dus spelen ze op de vloer, tussen de mensen. Die zich meteen gewonnen geven. En al helemaal als Luc Mishalle, die onvermoeibare koppelaar van muzikale stijlen, na een tijdje genoeglijk te hebben meegetoeterd opeens een scheurende, atonale solo dwars door die moeiteloze ritmes heenslingert.
Souad Massi verpersoonlijkt waar Plazey voor staat. Lieflijk maar serieus. Meertalig van nature. Melodieus en eclectisch. De Algerijnse zingt in het Frans, Engels, Tamazight en Arabisch haar eigen composities, die klinken alsof ze eeuwen geleden al in de hemel boven Andalusië hingen. Het publiek, nu zeker duizend staande, zittende en heupwiegende mensen, smelt al bij de eerste tonen. En toch, na twintig minuten loop ik langzaam het park uit. Zoveel goede wil kan ook iets triestigs krijgen. Van mij althans maakt zich een zekere melancholie meester als de vreedzaamheid die de normaalste zaak van de wereld zou moeten zijn met zoveel nadruk moet worden onderstreept, in elke glimlach en hoofdknik, omdat het normale in deze wereld zeldzaam is geworden.
De muziek sterft achter me weg. Op de brede Leopold II-laan, genoemd naar de moordenaar van Congo, doet de onverschillige drukte van de stad, met haar zwoegende passanten en afgewende blikken, bijna weldadig aan.
Bij Magasin 4, een oude loods vlak naast Allee du Kaai waar al jaren metal, punk en rock op de agenda staan, is het voorprogramma net afgelopen. Frau Blücher & The Drünken Horses heb ik moeten missen. Het publiek, tweehonderd punkers met grijs haar, staat buiten in de lage avondzon te roken. Dan is het tijd voor The BellRaysuit Riverside, Californië. Weg is de vreedzaamheid. En de onverschilligheid ook. Deze band scheurt al 25 jaar keihard rechtdoor. De drie mannen op bas, gitaar en drums zijn Phil Spector on speed. Zangeres Lisa Kekaula jakkert door rood, met die vlammenwerper van een stem, alsof ze nog nooit van stoplichten heeft gehoord. Samen met de barkeeper is ze het enige zwarte gezicht in de zaal. Een oldskool punkrockband met een zwarte zangeres: dat is uniek — en hier opeens volmaakt onbelangrijk. In dit geweld zijn de culturele slagbomen meteen versplinterd. Hier hoeft niets benadrukt. Alles dreunt al hard genoeg. Voor mijn ogen storten mannen van zestig zich in de pogo alsof het gewoon weer 1977 is. Kekaula stampt het podium aan barrels. Tot en met de laatste toegift sta ik met een grote grijns te kijken. Ik kan er niet over uit. Alles aan deze muziek is totaal gecodeerd. En tegelijk euforisch vrij.
Even later gingen we langs bij Luc (‘de gesubsidieerde kunsten zijn hun eigen graf aan het delven’) Mishalle , de saxofonist, bandleider en geboren cosmopoliet. In 1982 was hij van plan een een theaterschool op te zetten in Nicaragua, ten tijde van de revolutie. Maar de zwerftocht van zijn leven wilde anders. In Engeland speelde hij met Ghanezen. Hij bezocht overweldigende trouwfeesten in Casablanca en werd verliefd op de atonale bazuinen van de gnawa. Met een groep Turkse muzikanten speelde hij 120 keer Gilgamesj. Hij programmeerde de Raï Express tijdens Antwerpen ’93 als tegenwicht voor het Vlaams Blok. In Brussel zette hij de Zinneke Parade op, aan weerskanten van het kanaal. En zijn Met-X is nu opgenomen in het kunstendecreet, als productiehuis en participatieplek, woorden die hij uitspreekt met de vermoeidheid van een artistiek leider die ernaar uitkijkt om na zijn pensioen des te harder weer te gaan spelen. Dit jaar nog gelauwerd met de Prinses Margriet Award van de European Cultural Foundation, dat wel, en onverminderd gedreven om als saxofonist buiten de Amerikaanse standards te blijven cirkelen, om vrij en Europees te blijven, nieuw Europees natuurlijk — en dus nu weer bevangen door het Braziliaans-Afrikaanse orkest dat hij hier aan het bouwen is, twee muziekstijlen die familie van elkaar zijn aan weerszijden van de oceaan, en hier in de Marolles letterlijk tegenover elkaar wonen, aan twee kanten van het plein.
Hij speelt op bruiloften in Molenbeek. Alle Marokkanen kennen hem als Monsieur Luc. In het Elizabethpark, tijdens Plazey, blies hij mee met zijn vrienden uit Benin. En op de laatste dag van mijn maand in Brussel zien we hem staan op een houten verhoging, als dirigent van Metafonix, voor de deur van Recyclart, onder het spoor van treinstation Kapellekerk.
Honderdvijftig muzikanten en zangers, van kinderen tot bejaarden, met alle kleuren van de stad. Het plein staat stampvol mensen in de meest royale feeststemming. De compositie van een uur beweegt van Latijns-Amerikaanse wiegeliedjes tot strijdkreten van de Balkan tot ritmes van de raï met een scratchende dj. Een metershoog feestskelet, compleet met bloemenkroon, beweegt zich door de menigte, maar Monsieur Luc laat zich niet afleiden en koerst het orkest onversaagd naar de finale. Het plein staat in vuur en vlam, de trots slaat van de orkestleden af, het publiek houdt niet meer op met applaudisseren, Mishalle neemt elke valse noot waar en pardonneert hem meteen weer met die niet van zijn gezicht te wissen glimlach, zijn witte krullen deinen nog net boven de massa uit.
Het is mooi geweest, Brussel. Ik heb de slagbomen gezien en de smokkelaars. Ik heb een stad gezien die groter is dan zichzelf en kleiner dan ze denkt te zijn. Pleinen met wijze mannen in een rolstoel en dansers die de choreografie van de straten volgen. Grensgebieden die je niet ziet maar wel voelt. Musea en kaaien. Mislukte aanslagen en triomfantelijke concerten. Academisch gevormde inbrekers en helderzienden van de straat. Ik trek mij terug. De schrijftafel wacht. Ik stop met bloggen en ga over deze stad een lang verhaal schrijven.
29 juni
Chris Keulemans was in de maand juni op uitnodiging van het Kunstenpunt samen met Sofie Joye onderweg door Brussel, op zoek naar de territoria van nieuwstedelijke creatie. Op 9 september presenteren zij, samen met veel van de mensen die ze in de stad aan het werk troffen, hun eerste bevindingen in Allee du Kaai, tijdens het Theaterfestival.