De tien principes van goed bestuur

Alle organisaties die sinds 2017 een werkingssubsidie in het kader van het Kunstendecreet van de Vlaamse overheid ontvingen, moeten een beleid voeren rond ‘goed bestuur’ volgens tien principes. 

Kunstorganisaties met een werkingssubsidie gaven in hun actieplan voor 2017 aan in hoeverre ze al voldoen aan de voorwaarden rond goed bestuur en hoe ze er verder zullen aan werken.

In 2018 bevroeg de administratie hen voor het eerst over die voorwaarden. Organisaties die er nog niet aan voldeden, kregen nog geen sanctie. Ze moeten wel een plan van aanpak voorleggen en krijgen tot 2021 de tijd om alle voorwaarden te implementeren. 

Voor de Vlaamse kunstinstellingen werden de principes van goed bestuur opgenomen in hun beheersovereenkomst die eind 2016 werd afgesloten voor de periode 2017-2022. Er gelden aparte regels voor openbare besturen die werkingssubsidies ontvangen in het kader van het Kunstendecreet.

De tien principes rond goed bestuur van de Vlaamse regering vormden ook de basis voor het uitvoeringsbesluit bij het Cultureel Erfgoeddecreet.

De tien principes

  1. De organen functioneren in een kader van wederzijdse controle en evenwicht.

  2. Er is een huishoudelijk reglement dat de deontologische code van de bestuurders bevat.

  3. De functionele verhoudingen tussen het bestuur en de algemene vergadering worden vastgelegd in het huishoudelijk reglement.

  4. Het bestuur wordt samengesteld op basis van a priori bepaalde profielen die rekening houden met de competenties die nodig zijn en waarbij gestreefd wordt naar een gelijkwaardige man-vrouwverhouding;

  5. Minstens de helft van het bestuur bestaat uit niet-uitvoerende bestuurders en minimaal een derde, afgerond naar beneden, van het aantal stemgerechtigde bestuurders is een onafhankelijk bestuurder. Onafhankelijke bestuurders voldoen aan de volgende criteria:

    – ze hebben geen uitvoerend mandaat, directiefunctie of functie waarin ze belast waren met het dagelijks bestuur uitgeoefend gedurende een periode van twee jaar voorafgaand aan hun benoeming in de organisatie;
    – ze hebben niet meer dan drie mandaten als bestuurder van de organisatie uitgeoefend en de periode waarin ze die mandaten hebben uitgeoefend, bedroeg maximaal twaalf jaar;
    – ze hebben geen significante zakelijke relatie met de organisatie;
    in de voorbije drie jaar zijn ze geen vennoot of werknemer geweest van de huidige of vorige externe auditor van de organisatie;
    – ze hebben geen echtgenoot, wettelijk of feitelijk samenwonende partner of bloed- of aanverwanten tot de tweede graad die in de organisatie een mandaat van lid van het bestuursorgaan, directiefunctie of functie waarin de persoon belast is met het dagelijks bestuur, uitoefenen;

  6. De mandaten van bestuurders zijn beperkt in de tijd, met een raadpleegbaar rooster van aanstellen en aftreden. De termijnen van de mandaten en de vorm van het rooster zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement. Er wordt een overzicht bijgehouden van de overige bestuursmandaten van de bestuurders.

  7. Het bestuur evalueert zichzelf binnen een bepaalde termijn, vastgelegd in het huishoudelijk reglement.

  8. Er is een officieel en schriftelijk afsprakenkader tussen het bestuur en de directie.

  9. Het afsprakenkader tussen het bestuur en de directie bevat minstens een regeling voor de hantering van mogelijke interne conflicten, en een aanwijzing van de eindverantwoordelijkheid in geval van een meerhoofdige directie.

  10. De directie wordt periodiek geëvalueerd op basis van de elementen, opgenomen in het afsprakenkader tussen het bestuur en de directie.