Vlaamse podiumkunsten: een internationaal drama in 5 aktes

Meer dan ooit zijn de Vlaamse podiumkunsten een internationaal verhaal. Dat merk ik tijdens mijn ontdekkingsreis door de databank van Kunstenpunt. In een aantal posts deel ik de opmerkelijkste cijfers die ik op deze reis tegenkom.

Akte 1 : Vlaamse voorstellingen in het buitenland

In het onderzoekstraject Reframing the International probeert Kunstenpunt de rol van internationaal werken in de kunsten te ontrafelen. De podiumkunsten kwamen al aan bod in posts van collega’s en in een paper over de internationalisering van kinder- en jeugdvoorstellingen. Als voorsmaakje op de cijferanalyse die we op 18 april aan professionals uit dit veld voorstellen, belicht ik hier de internationale spreiding van Vlaamse theater- en dansvoorstellingen.

Franse revolutie

De grafiek bovenaan geeft alle voorstellingen buiten België weer van Vlaamse producties tussen seizoenen 2000–2001 en 2015–2016. Het gaat meer bepaald over producties waar minstens één Vlaamse, gesubsidieerde hoofdproducent bij betrokken was. Hoe meer buitenlandse opvoeringen in een seizoen, hoe groter de balk.

Meteen valt de grote toename in het aantal buitenlandse opvoeringen op: 1.561 in het eerste seizoen tegenover 2.652 in het laatste. Ook het aantal verschillende landen waar gespeeld werd, is toegenomen: van 28 in 2000–2001 naar 55 in 2015–2016. Vlaamse theater- en dansproducties spelen dus meer in het buitenland en in meer verschillende landen.

Vlaamse theater- en dansproducties spelen meer in het buitenland en in meer verschillende landen dan vroeger

In elke balk is het aandeel van een bepaald land aangegeven: oranje zijn de opvoeringen in Nederland, blauw zijn deze in Frankrijk. Alle andere landen zijn in grijswaarden gemarkeerd. Nederland en Frankrijk hebben een aparte kleur omdat ze de landen zijn waarin het meeste gespeeld werd. Duitsland staat op de derde plaats, maar met beduidend minder opvoeringen.

Meer dan de helft van de buitenlandse opvoeringen in 2000–2001 vond plaats in Nederland. In 2015–2016 stond Nederland in voor nog maar een vierde van het aantal in dat seizoen.

Nederland is in de laatste seizoenen voorbijgestoken door Frankrijk als belangrijkste ‘markt’. In 2000–2001 waren er 292 opvoeringen in Frankrijk, iIn 2015–2016 waren dat er 761.

Het aandeel van grijswaarden is eveneens groter in het laatste seizoen. Daaronder vallen vooral opvoeringen in andere Europese landen (zoals Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk en Zwitserland), maar ik merk dat ook het aantal opvoeringen buiten Europa is gestegen.

Neerlands hoop

De internationale ‘expansie’ van de Vlaamse podiumkunsten vond dus vooral plaats buiten Nederland. Dit betekent echter niet dat onze noorderburen een onbelangrijke rol spelen in dit internationale verhaal.

In de achterliggende gegevens blijkt bijvoorbeeld dat nieuw werk nog altijd meer in Nederland wordt getoond dan in andere landen. In Frankrijk, andere Europese landen en landen van buiten Europa zien we meer hernemingen (dat wil zeggen: producties die hun première in een vorig seizoen beleefden) dan nieuwe creaties.

De onderstaande grafiek belicht een ander aspect van het belang van Nederland voor de Vlaamse podiumkunsten.

In deze grafiek neem ik alle 33.533 buitenlandse opvoeringen tussen 2000 en 2016 samen. Ze zijn verdeeld in drie gelijke groepen: producties die maximaal 19 keer in het buitenland speelden (bovenste balk), producties die tussen 20 en 49 keer in het buitenland te zien waren (middelste) en deze die meer dan 50 keer werden opgevoerd buiten België (onderste).

De kleuren geven het aandeel weer van opvoeringen in Nederland (oranje), Frankrijk (blauw), andere Europese landen (groen) en de rest van de wereld (geel).

54% van de buitenlandse opvoeringen in de bovenste balk vonden plaats in Nederland. Naarmate het aantal opvoeringen in het buitenland stijgt, daalt het aandeel van spelen in Nederland (29% in de middelste en 15 % in de onderste balk).

Frankrijk geeft het omgekeerde beeld van Nederland: 16% van de opvoeringen in de bovenste categorie vond in Frankrijk plaats, tegenover 30% in de middelste en 35% in de onderste.

Ook andere Europese landen worden een belangrijkere afzetmarkt naarmate het aantal buitenlandse opvoeringen van een productie stijgt. Opvoeringen buiten Europa zijn vooral een zaak van producties die sterk op het buitenland zijn gericht.

Het beeld van Nederland in deze grafiek sluit aan bij enkele vaststellingen in Productie en spreiding. Een bodemonderzoek. In deze studie worden twee verschillende spreidingsmodellen besproken aan de hand van de producties van Ontroerend Goed en LAZARUS.

Ontroerend Goed beantwoordt aan het model van het internationaal georiënteerde gezelschap met producties die vooral in het buitenland spelen. De producties van LAZARUS touren daarentegen vooral in Vlaanderen, waar ze in bijna alle provincies te zien zijn. Als LAZARUS in het buitenland speelt, is dit in Nederland.

Het werk van gezelschappen met hetzelfde spreidingsmodel als LAZARUS — sterk op Vlaanderen gericht, uitzonderlijk in het buitenland — vinden we terug in de categorie van producties met maximaal 19 buitenlandse opvoeringen. Voor hen is Nederland van cruciaal belang in hun internationale spreiding.

Voor producties die relatief weinig in het buitenland spelen is Nederland de belangrijkste afzetmarkt buiten België

Akte 2: Buitenlandse speelplekken

Hierboven kwam je te weten dat Vlaamse theater- en dansproducties na 2000 steeds meer in het buitenland zijn gaan spelen. Ze zijn dit ook in meer verschillende landen gaan doen, hoewel Nederland en Frankrijk nog steeds de belangrijkste afzetmarkten zijn. In deze post zoomen we in op de theaterzalen, festivals en andere speelplekken in die landen.

Top tien van buitenlandse speelplekken voor Vlaamse producties (2000–2016)

  1. De Brakke Grond (Amsterdam, NL): 1.026 opvoeringen
  2. De Rotterdamse Schouwburg (NL): 902
  3. Stadsschouwburg Amsterdam (NL): 581
  4. Théâtre de la Ville (Parijs, FR): 533
  5. Théâtre de la Bastille (Parijs, FR): 527
  6. Toneelschuur (Haarlem, NL): 423
  7. Stadsschouwburg Utrecht (NL): 399
  8. Frascati (Amsterdam, NL): 302
  9. Theater Kikker (Utrecht, NL): 278
  10. Grand Theatre Groningen (NL): 271

In de databank van Kunstenpunt tellen we tussen seizoenen 2000–2001 en 2015–2016 in totaal 33.533 buitenlandse opvoeringen van theater- en dansproducties. Het gaat het meer bepaald over producties waarbij minstens één Vlaams gesubsidieerd gezelschap of productiehuis als hoofdproducent betrokken was.

De top tien van buitenlandse speelplekken hierboven is berekend op dit totaal tussen 2000 en 2016. Over de 16 onderzochte seizoenen heen waren de meeste opvoeringen te zien in De Brakke Grond, De Rotterdamse Schouwburg en Stadsschouwburg Amsterdam. Daarna volgen twee Franse zalen, Théâtre de la Ville en Théâtre de la Bastille. De rest van de top tien zijn Nederlandse speelplekken.

Nederland en Frankrijk zijn weer prominent aanwezig. We zagen al dat Nederland een belangrijke rol speelt in de spreiding van producties die weinig in het buitenland touren. Laten we deze situatie nu eens bekijken op het niveau van de speelplekken.

Top tien van buitenlandse speelplekken voor producties met veel en weinig buitenlandse opvoeringen (2000–2016)

Hierboven zijn de producties in drie groepen verdeeld naargelang het aantal buitenlandse opvoeringen dat ze hadden. Links zien we het werk dat een beperkte internationale spreiding kende. De hele top tien van buitenlandse speelplekken kleurt hier oranje: het zijn zalen in Nederland.

In de middelste en rechtse tabel duikt er meer kleur op: blauw zijn Franse speelplekken, groen zijn deze uit andere Europese landen. Opnieuw zien we dat deze producties een groot deel van hun spreiding realiseren in Frankrijk. In beide tabellen staat een Parijse zaal op nummer één. Dit neemt niet weg dat De Brakke Grond, De Rotterdamse Schouwburg en Stadsschouwburg Amsterdam ook hier goed scoren.

Franse podia zijn cruciaal voor veel internationaal gericht werk, maar de Nederlandse zalen blijven belangrijk

Programmeringsculturen

Nederland en Frankrijk verschillen nog op andere vlakken. Ik focus nu op de speelplekken in deze landen. Er blijkt namelijk een interessant contrast tussen beide landen te zijn in de manier waarop men Vlaams werk programmeerde.

Deze grafiek is een gedetailleerdere versie van het beeld waarmee deze post opent. Elke cirkel staat voor een speelplek in Nederland (oranje) of in Frankrijk (blauw). We tellen in totaal 594 Nederlandse en 874 Franse speelplekken. Hoe groter de cirkel, hoe meer opvoeringen van Vlaams werk er plaatsvonden.

De positie van elke cirkel wordt bepaald door twee getallen: het aantal unieke Vlaamse producties dat door de speelplek werd geprogrammeerd (de verticale as) en het gemiddeld aantal opvoeringen per productie dat op die speelplek te zien was (de horizontale as).

Als een speelplek zich linksboven bevindt, betekent dit dat deze tussen 2000 en 2016 veel verschillende Vlaamse producties programmeerde, maar dat deze producties er gemiddeld weinig werden opgevoerd. Helemaal linksboven vinden we de Rotterdamse Schouwburg. Over alle onderzochte seizoenen heen, toonde deze speelplek 518 verschillende Vlaamse producties. Deze waren er gemiddeld 1,75 keer te zien.

Rechtsonder vinden we de speelplekken die een beperkt aantal Vlaamse producties boekten tussen 2000 en 2016, maar relatief veel opvoeringen van deze producties programmeerden. De speelplek helemaal rechtsonder is Théâtre des Doms — een theater in Avignon dat een initiatief is van de Franse Gemeenschap in België. Er stonden in de onderzochte periode vijf producties op het programma waar een Vlaamse hoofdproducent aan verbonden was. Elke productie stond er gemiddeld wel twintig keer op de planken.

Als we de grafiek naar linksboven volgen, komen we vooral grote oranje cirkels tegen: de belangrijke Nederlandse speelplekken voor Vlaams werk. De grote blauwe cirkels, de belangrijke Franse speelplekken, vinden we onderaan, iets rechtser dan de Nederlandse.

In Nederland lijkt men anders te programmeren dan in Frankrijk

De belangrijke Nederlandse podia waren geneigd om veel verschillende Vlaamse producties op hun affiche te zetten, maar voor een beperkt aantal speelmomenten. De belangrijke Franse podia neigden naar de omgekeerde praktijk: zij kozen voor een beperkt aantal Vlaamse producties, maar boden deze relatief veel speelmomenten.

Er is wel enige voorzichtigheid geboden bij deze stelling. Het gros van de Nederlandse en Franse speelplekken — de kleine oranje en blauwe cirkels — bevindt zich linksonder in de grafiek: weinig verschillende producties op het programma en gemiddeld weinig opvoeringen per productie. Bovendien zien we tussen de blauwe cirkels rechtsonder ook enkele oranje: Nederlandse speelplekken die eerder een beperkt aantal Vlaamse producties boekten, maar deze wel gemiddeld veel lieten opvoeren.

Akte 3: trends in productie

Er zijn meer producties per seizoen dan vroeger. Dat merken we althans wanneer we het aantal titels in de databank van Kunstenpunt tellen.

Die databank houdt ook de credits van elke productie bij. Zo weten we welke organisaties bij een productie betrokken waren en hoeveel dit er waren. Nu heb ik alle producties tussen seizoenen 2000–2001 en 2015–2016 ingedeeld volgens het aantal betrokken organisaties. Het resultaat zie je in de grafiek hierboven.

In deze grafiek zie je, per seizoen, het aantal producties waarbij één (blauw), twee (roze), drie of meer (grijswaarden) organisaties betrokken waren.

Het aandeel van blauw daalt doorheen de seizoenen. Tegelijk worden de roze en grijze vakjes groter: er zijn meer producties waar twee of meer partners bij betrokken zijn. Vlaamse theater- en dansvoorstellingen zijn dus vaker dan vroeger een samenwerking tussen meerdere organisaties.

Samenwerken met meerdere partners is veel couranter geworden

Als ik schrijf over ‘organisaties’ of ‘partners’, dan verwijs ik vooral naar gesubsidieerde gezelschappen en productiehuizen uit de podiumkunsten. Maar het kan bijvoorbeeld ook gaan over niet-gesubsidieerde gezelschappen, lokale overheden, muziekensembles of donororganisaties. Zij komen zowel uit eigen land als daarbuiten.

Dat laatste gebruik ik als onderscheid in deze grafiek:

Je ziet hier opnieuw het aantal producties per seizoen. De grijze lijn stelt het aantal producties voor waarbij uitsluitend Belgische (vooral dan Vlaamse) partners betrokken waren. Die lijn kent een vrij stabiel verloop, met weinig verschil tussen het eerste en laatste seizoen.

De paarse lijn van het aantal producties met minstens één buitenlandse partner komt niet zo hoog als de grijze. Maar de paarse lijn stijgt wel opvallend, tot een piek van 422 producties in 2014–2015. In het laatste seizoen is er een lichte daling.

Samenwerken met buitenlandse partners is veel couranter geworden

Is er nu een verband tussen beide trends? Zijn die producties waar een buitenlandse organisatie aan meewerkt ook diegene met zoveel partners? De laatste grafiek biedt een antwoord:

Links zie je de producties met uitsluitend Belgische partners: het aandeel van roze en grijze vakjes wordt hier groter doorheen de seizoenen.

Rechts de producties met een buitenlandse partner: hier groeien de roze vakjes ook, maar vooral het aandeel van grijswaarden stijgt sterk — meer dan bij de producties links.

Hoe meer partners er bij de productie betrokken waren, hoe groter de kans dus dat er minstens één buitenlandse organisatie bij was.

Akte 4: buitenlandse partners in productie

Internationaal (samen)werken in de Vlaamse podiumkunsten is veel belangrijker dan vroeger. Vlaamse (gesubsidieerde) producties spelen meer in het buitenland en in meer verschillende landen. Meer dan vroeger zijn die producties ook het resultaat van een internationale samenwerking.

We zagen al het aantal producties met buitenlandse partners stijgen. In de grafiek bovenaan focussen we op het aantal buitenlandse partners per seizoen. Met partners bedoelen we zowel hoofd- als coproducenten.

Die zijn opgesplitst in de grafiek: de oranje lijn stelt het aantal buitenlandse hoofdproducenten voor, de groene lijn het aantal coproducenten. Beide stijgen, en de hoogste aantallen noteren we in de laatste drie seizoenen. Vooral de buitenlandse coproducenten zijn talrijk geworden.

Ter vergelijking geef ik hieronder ook nog de aantallen Belgische hoofdproducenten (lichtoranje lijn) en Belgische coproducenten (lichtgroene lijn). In seizoen 2000–2001 zijn er ongeveer evenveel Belgische als buitenlandse coproducenten. Beide aantallen breiden uit, maar het zijn vooral de buitenlandse die een hoge vlucht nemen.

Opvallend: elk van de vier lijnen daalt in het laatste seizoen (2015–2016). Is hiermee een neerwaartse trend ingezet? Is het sinds kort moeilijker geworden om (internationaal) samen te werken? Uit het veld vangen we inderdaad signalen hierover op.

Terug focus op de buitenlandse partners: van waar komen die eigenlijk?

In deze laatste grafiek zijn de buitenlandse hoofd- en coproducenten samengenomen per seizoen en is het land waaruit ze komen aangegeven. Blauw zijn de Franse organisaties, oranje de Nederlandse en rood de Duitse. Deze zijn het talrijkst in de gegevens. Dan volgen er verschillende landen, vooral Europese, aangegeven in grijs. In 2000–2001 tellen we partners uit 14 verschillende landen. In 2015–2016 zijn dit 48 verschillende landen.

Opnieuw die internationale groei: meer buitenlandse partners uit meer verschillende landen

Let wel: de groei stopt in de laatste seizoenen, een beeld dat we tevens bij de internationale spreiding zien. Een andere opvallende parallel: in dezelfde periode dat het aantal opvoeringen in Frankrijk sterk gestegen is, is ook het aantal Franse partners toegenomen (van 30 verschillende organisaties in 2000–2001 naar zowat 148 in 2015–2016).

Een verband tussen productie en spreiding lijkt voor de hand te liggen: samenwerken met buitenlandse partners betekent speelmogelijkheden bij die partners. Maar hoe zit die relatie op vlak van internationalisering nu juist in elkaar? Is het werkelijk zo simpel? 

Akte 5 : the missing link

Vlaamse podiumkunsten zijn internationaler gaan opereren, op vlak van zowel presentatie als productie. Wat is nu het verband tussen de internationale spreiding en de internationalisering van productie?

zagen we dat er met meer hoofd- en coproducenten uit meer verschillende landen wordt gewerkt dan vroeger. In dezelfde periode tellen we ook meer buitenlandse opvoeringen, in meer verschillende landen.

Onderstaande grafiek vertelt ons of er verband is tussen beide trends.

Hier zien we het aantal buitenlandse opvoeringen per seizoen. De grijze lijn verwijst naar buitenlandse opvoeringen van producties waarbij alleen Belgische hoofd- en/of coproducenten betrokken waren. De paarse lijn stelt het aantal buitenlandse opvoeringen voor van producties met minstens één buitenlandse partner.

De grijze lijn heeft, ondanks enkele pieken en dalen, een relatief stabiel verloop. Het aantal buitenlandse opvoeringen van exclusief Belgische producties in 2000–2001 (978) verschilt weinig van de situatie in 2015–2016 (1.042 opvoeringen).

De paarse lijn heeft een heel ander verloop: van 583 buitenlandse opvoeringen in 2000–2001 naar een piek van 1.833 in 2013–2014. We wisten al dat het aantal producties met een buitenlandse partner sterk is toegenomen. Bovenstaande grafiek leert ons nu dat dit soort producties een sterke internationale spreiding kent en dat zij verantwoordelijk zijn voor de groei in het aantal buitenlandse opvoeringen.

De groei in buitenlandse opvoeringen komt vooral op het conto van producties met buitenlandse partners

Dit sluit aan bij wat gebruikelijk is in de podiumsector: een samenwerking met een buitenlandse hoofd- of coproducent betekent meestal ook speelmogelijkheden bij die partner.

Maar de kous is daarmee nog niet af. Soms graaft men dieper en ontdekt men dat het toch niet allemaal zo evident is. Zo zijn de meeste paleologen en evolutiebiologen het er over eens dat vogels afstammen van dinosaurussen. Fossiele vondsten geven hier verschillende bewijzen voor.

Plots doken er echter fossielen op van dino’s met vier vleugels, zoals de Microraptor op de foto bovenaan (merk de veren aan al zijn poten op). De evolutie van de moderne vogels, met twee vleugels, leverde plots een complexer beeld op dan men zich eerst voorstelde.

Laat ons nu ook eens dieper graven in de gegevens over de internationalisering van de Vlaamse podiumkunsten. Hieronder zijn de buitenlandse opvoeringen van producties met een buitenlandse partner apart weergegeven.

Niet alleen het aantal buitenlandse opvoeringen stijgt hier, ook het aantal verschillende landen waarin werd gespeeld: 23 in 2000–2001, tegenover 50 in 2015–2016.

Per seizoen is een onderscheid gemaakt volgens de regio waarin de opvoering plaatsvond: Frankrijk (blauw), Nederland (oranje), andere Europese landen (groen) en landen buiten Europa (geel). Het aantal opvoeringen stijgt in elk van deze regio’s, ook in Nederland. Nochtans zagen we dat het totale aantal opvoeringen in Nederland is gedaald.

Deze laatste grafiek focust op de buitenlandse opvoeringen van producties waarbij uitsluitend Belgische partners betrokken waren.

Het aantal buitenlandse opvoeringen blijft stabiel. Het aantal verschillende landen waarin deze plaatsvonden is echter gestegen: van 19 in 2000–2001 naar 37 in 2015–2016. Door dieper te graven, hebben we ontdekt dat ook voor exclusief Belgische producties de realiteit van spelen in het buitenland veranderd is.

Maar let ook op het aandeel van opvoeringen in Nederland. In 2000–2001 vond de meerderheid van buitenlandse opvoeringen (670) plaats in Nederland. Dit is in 2015–2016 sterk gekrompen, naar 363 opvoeringen.

Exclusief Belgische producties staan minder in Nederland dan vroeger

Dit verklaart ook de daling in het totale aantal opvoeringen in dat land. Vreemd genoeg zien we in dezelfde periode het aantal Nederlandse partners toenemen. Is het hebben van een Nederlandse hoofd- of coproducent belangrijker geworden om toegang te krijgen tot de Nederlandse markt? We hebben er enkele aanwijzingen voor, maar voorzichtigheid is natuurlijk geboden met zulke beweringen.

De cijferanalyses in deze posts kwamen aan bod tijdens een werktafel op 18 april 2017 en worden verder uitgediept in dit dossier. Met dank aan Tom Ruette en Christel De Brandt voor de input

Je leest: Vlaamse podiumkunsten: een internationaal drama in 5 aktes